Oefenvragen kennisbasis Nederlands

Lees de volgende rijtjes woorden eerst zachtjes voor jezelf. Doe het daarna hardop met je leesmaatje. Lees om de beurt een rijtje.
- eieren - wandelen
- kinderen - hinkelen
- struikelen - minderen

Op welk domein van taalonderwijs heeft de oefening betrekking?

Omdraaien

Welke woorden moeten hier staan?
v--haal, b-gin, g-heim = _____ _____ ____

Op welk domein van het taalonderwijs heeft de oefening betrekking?

Omdraaien

Wat verstaan we onder beginnende geletterdheid?

Omdraaien

Hierna staan drie situaties waarin taal wordt gebruikt en de drie functies van taal.

1. Karin schrijft een boodschappenbriefje voor de kerstinkopen.
2. Karin schrijft een gedicht.
3. Karin stuurt Pim een sms'je waarin ze vraagt of hij komt eten

Omdraaien

Mevrouw Peters vraagt aan de verkoper van de boekwinkel: 'Kunt u het even voor mij inpakken, want het is een cadeautje'.

Met welke sociale taalfunctie hebben we in dit voorbeeld te maken?

Omdraaien

De meester zegt tegen de kinderen: 'Ik zal zo eerst aan groep 5 uitleggen wat ze moeten doen voor rekenen en daarna zal ik aan groep 6 nog een keer uitleggen hoe je de persoonsvorm kunt vinden'.

Met welke sociale taalfunctie hebben we in dit voorbeeld te maken?

Omdraaien

Cynthia heeft een nieuwe fiets gekregen voor haar verjaardag. Ze zegt aan de telefoon tegen haar oma: 'Vanmorgen werd ik wakker en toen hebben papa en mama voor mijn gezongen en toen moest ik mee naar beneden en toen stond daar een nieuwe fiets'.

Van welke cognitieve taalfunctie is hier sprake?

Omdraaien

Sara zegt: 'Een schimmel is een bruin paard'.

Op welk niveau van de taal maakt zij een fout?

Omdraaien