Oefenvragen over ontleden wetsartikelen verbintenissenrecht - Knoowy

€ 2,99

Oefenvragen in winkelwagen

Voorbeeld (8 van de 23 oefenvragen)

Verklaring
Art. 3:37 BW:
1. “Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
2. Indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, kan zij, voor zover uit de strekking van die bepaling niet anders volgt, ook bij exploit geschieden.
3. Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
4. Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen persoon of middel een tot een ander gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger gekomene als de verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging door de ontvanger was bepaald.
5. Intrekking van een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon eerder dan of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring bereiken.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Antwoord op: Verklaring
Art. 3:37 BW:
1. “Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
2. Indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, kan zij, voor zover uit de strekking van die bepaling niet anders volgt, ook bij exploit geschieden.
3. Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
4. Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen persoon of middel een tot een ander gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger gekomene als de verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging door de ontvanger was bepaald.
5. Intrekking van een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon eerder dan of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring bereiken.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?
Antwoord:

1. Lid 1 - de verklaring vormvrij is.
2. Lid 3 - ontvangsttheorie = de verklaring is geldig als deze door de ander is ontvangen. Tenzij niet bereiken door handeling ontvanger of door hem ingeschakelde persoon of andere omstandigheden die zijn persoon betreffen of rechtvaardigen dat hij nadeel draagt.
3. Lid 4 - de verklaring is geldig ingeval de wederpartij de persoon of het middel kiest.
4. Lid 5 - intrekken van de verklaring moet eerder of gelijktijdig met ontvangst

Overeenkomst
Art: 6:217 lid 1 BW: “Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg?

Antwoord op: Overeenkomst
Art: 6:217 lid 1 BW: “Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg? Antwoord:

Elementen:
1. Aanbod;
2. Aanvaarding van het aanbod.

Rechtsgevolg: er is sprake van een overeenkomst.

Herroeping
Art. 6:219 BW:
1. “Een aanbod kan worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
2. De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden. Bevat het aanbod de mededeling dat het vrijblijvend wordt gedaan, dan kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden.
3. Een beding waarbij één der partijen zich verbindt om, indien de wederpartij dit wenst, met haar een bepaalde overeenkomst te sluiten, geldt als een onherroepelijk aanbod.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Antwoord op: Herroeping
Art. 6:219 BW:
1. “Een aanbod kan worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
2. De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden. Bevat het aanbod de mededeling dat het vrijblijvend wordt gedaan, dan kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden.
3. Een beding waarbij één der partijen zich verbindt om, indien de wederpartij dit wenst, met haar een bepaalde overeenkomst te sluiten, geldt als een onherroepelijk aanbod.”

Welke elementen haal je uit dit artikel? Antwoord:

Elementen:
1. Lid 1: aanbod kan niet worden herroepen ingeval aanbod termijn aanvaarding;
2. Lid 2: aanbod kan niet worden herroepen ingeval aanbod is aanvaard of de mededeling is verzonden.

Rechtshandeling
Art. 3:33 BW: “Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Antwoord op: Rechtshandeling
Art. 3:33 BW: “Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”

Welke elementen haal je uit dit artikel? Antwoord:

Elementen:
1. Een op rechtsgevolg gerichte wil;
2. Die zich door een verklaring heeft geopenbaard.

Als een van de elementen ontbreekt, dan is de rechtshandeling nietig (nietig, art. 3:40 BW = de rechtshandeling heeft geacht nooit te hebben bestaan).

Geestelijke stoornis
Art. 3:34 BW:
1. “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Antwoord op: Geestelijke stoornis
Art. 3:34 BW:
1. “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”

Welke elementen haal je uit dit artikel? Antwoord:

Elementen:
1. Stoornis van de geest:
a) blijvend of verstandelijke beperking;
b) tijdelijk, bijvoorbeeld depressie of euforie.
2. Causaal verband tussen de stoornis en de rechtshandeling:
a) stoornis staat redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen in de weg; of
b) verklaring is gedaan onder invloed van de stoornis

Rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis is vernietigbaar. En een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is nietig, art. 3:34 lid 2 BW.

Eventueel beroep op art. 3:35 BW.

Wanneer is er sprake van handelingsonbekwaamheid?

Antwoord op: Wanneer is er sprake van handelingsonbekwaamheid? Antwoord:

Elementen:
1. Minderjarigen art. 1:234 BW
• Geen toestemming van wettelijke vertegenwoordiger.
• Toestemming wordt verondersteld als het een in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke rechtshandeling betreft.
2. Onder curatele gestelden art. 1:378 jo. 1:381 lid 2 BW
• Geen toestemming curator.
• Handelingsbekwaam indien het gelden betreft die de curator ter beschikking heeft gesteld voor levensonderhoud en die op die wijze worden verbruikt, art. 1:381 lid 5 BW.

Gevolg: rechtshandeling is vernietigbaar (3:32 BW jo. 1:234 of 1:381 BW) en een eenzijdige niet gerichte rechtshandeling is nietig.

Let op: er kan sprake zijn van bescherming op grond van art. 3:35 BW.

Vertrouwensbeginsel
Art. 3:35 BW: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg?

Antwoord op: Vertrouwensbeginsel
Art. 3:35 BW: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg? Antwoord:

Elementen:
1. Opgewekte schijn door A
2. Waarop is vertrouwd door B
3. Waarop ook vertrouwd mocht worden door B

Het gevolg is dat de rechtshandeling tot stand komt ondanks het ontbreken van de wil (zowel discrepantie wil en verklaring als geestelijke stoornis).

Er zijn omstandigheden waarbij een onderzoeksplicht geldt.

Derdenbescherming
Art. 3:36 BW: “Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Antwoord op: Derdenbescherming
Art. 3:36 BW: “Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?
Antwoord:

Elementen:
1. Er is een verklaring of gedraging gedaan.
2. Op grond daarvan heeft een derde het ontstaan, bestaan, tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking aangenomen.
3. Gelet op de omstandigheden mocht de derde redelijkerwijs aannemen dat die rechtsbetrekking bestond.
4. Op basis hiervan heeft de derde in redelijk vertrouwen gehandeld.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan degene die de onjuiste verklaring of gedraging heeft gedaan zich niet beroepen dat deze onjuist was. In dit artikel ligt namelijk besloten dat de derde ter goeder trouw is, art. 3:11 BW.

Ontgrendel alle 23 oefenvragen

Koop de oefenvragen en wees voorbereid voor je volgende toets.

◄

►

Vraag:

Verklaring
Art. 3:37 BW:
1. “Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
2. Indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, kan zij, voor zover uit de strekking van die bepaling niet anders volgt, ook bij exploit geschieden.
3. Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
4. Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen persoon of middel een tot een ander gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger gekomene als de verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging door de ontvanger was bepaald.
5. Intrekking van een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon eerder dan of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring bereiken.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

1. Lid 1 - de verklaring vormvrij is.
2. Lid 3 - ontvangsttheorie = de verklaring is geldig als deze door de ander is ontvangen. Tenzij niet bereiken door handeling ontvanger of door hem ingeschakelde persoon of andere omstandigheden die zijn persoon betreffen of rechtvaardigen dat hij nadeel draagt.
3. Lid 4 - de verklaring is geldig ingeval de wederpartij de persoon of het middel kiest.
4. Lid 5 - intrekken van de verklaring moet eerder of gelijktijdig met ontvangst

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Overeenkomst
Art: 6:217 lid 1 BW: “Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Aanbod;
2. Aanvaarding van het aanbod.

Rechtsgevolg: er is sprake van een overeenkomst.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Herroeping
Art. 6:219 BW:
1. “Een aanbod kan worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
2. De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden. Bevat het aanbod de mededeling dat het vrijblijvend wordt gedaan, dan kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden.
3. Een beding waarbij één der partijen zich verbindt om, indien de wederpartij dit wenst, met haar een bepaalde overeenkomst te sluiten, geldt als een onherroepelijk aanbod.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Lid 1: aanbod kan niet worden herroepen ingeval aanbod termijn aanvaarding;
2. Lid 2: aanbod kan niet worden herroepen ingeval aanbod is aanvaard of de mededeling is verzonden.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Rechtshandeling
Art. 3:33 BW: “Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Een op rechtsgevolg gerichte wil;
2. Die zich door een verklaring heeft geopenbaard.

Als een van de elementen ontbreekt, dan is de rechtshandeling nietig (nietig, art. 3:40 BW = de rechtshandeling heeft geacht nooit te hebben bestaan).

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Geestelijke stoornis
Art. 3:34 BW:
1. “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Stoornis van de geest:
a) blijvend of verstandelijke beperking;
b) tijdelijk, bijvoorbeeld depressie of euforie.
2. Causaal verband tussen de stoornis en de rechtshandeling:
a) stoornis staat redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen in de weg; of
b) verklaring is gedaan onder invloed van de stoornis

Rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis is vernietigbaar. En een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is nietig, art. 3:34 lid 2 BW.

Eventueel beroep op art. 3:35 BW.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Wanneer is er sprake van handelingsonbekwaamheid?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Minderjarigen art. 1:234 BW
• Geen toestemming van wettelijke vertegenwoordiger.
• Toestemming wordt verondersteld als het een in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke rechtshandeling betreft.
2. Onder curatele gestelden art. 1:378 jo. 1:381 lid 2 BW
• Geen toestemming curator.
• Handelingsbekwaam indien het gelden betreft die de curator ter beschikking heeft gesteld voor levensonderhoud en die op die wijze worden verbruikt, art. 1:381 lid 5 BW.

Gevolg: rechtshandeling is vernietigbaar (3:32 BW jo. 1:234 of 1:381 BW) en een eenzijdige niet gerichte rechtshandeling is nietig.

Let op: er kan sprake zijn van bescherming op grond van art. 3:35 BW.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Vertrouwensbeginsel
Art. 3:35 BW: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”

Welke elementen haal je uit dit artikel en wat is het rechtsgevolg?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Opgewekte schijn door A
2. Waarop is vertrouwd door B
3. Waarop ook vertrouwd mocht worden door B

Het gevolg is dat de rechtshandeling tot stand komt ondanks het ontbreken van de wil (zowel discrepantie wil en verklaring als geestelijke stoornis).

Er zijn omstandigheden waarbij een onderzoeksplicht geldt.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Vraag:

Derdenbescherming
Art. 3:36 BW: “Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.”

Welke elementen haal je uit dit artikel?

Vul het antwoord in:

Controleer antwoord

Antwoord:

Elementen:
1. Er is een verklaring of gedraging gedaan.
2. Op grond daarvan heeft een derde het ontstaan, bestaan, tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking aangenomen.
3. Gelet op de omstandigheden mocht de derde redelijkerwijs aannemen dat die rechtsbetrekking bestond.
4. Op basis hiervan heeft de derde in redelijk vertrouwen gehandeld.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan degene die de onjuiste verklaring of gedraging heeft gedaan zich niet beroepen dat deze onjuist was. In dit artikel ligt namelijk besloten dat de derde ter goeder trouw is, art. 3:11 BW.

Jouw antwoord:

input text value

Vraag opnieuw antwoorden

Ontgrendel alle 23 oefenvragen

Koop de oefenvragen en wees voorbereid voor je volgende toets.

◄

►

Leer de oefenvragen offline

Leer je de oefenvragen liever vanaf papier? Download dan de 23 oefenvragen als PDF.

Binnenkort beschikbaar

€ 2,99

Oefenvragen in winkelwagen

23 oefenvragen beschikbaar
3 verschillende leermethodes
Niet tevreden? Geld terug
€ 0,50 korting bij betalen met saldo

Zelf oefenvragen maken?

Verdien geld met het maken van oefenvragen en leer direct voor je aankomende toets.

Oefenvragen maken

Informatie

Oefenvragen over ontleden van alle belangrijke wetsartikelen die jij nodig hebt voor je tentamen verbintenissenrecht.

Aantal

23 oefenvragen

Populariteit

1x verkocht

Taal

Nederlands

Gemaakt op

23-05-2022

Opleiding

HBO / HAN University of Applied Sciences / HBO Rechten

Beschikbaar in bundel

Bundel verbintenissenrecht compleet

€ 7.46€ 9.95 25% korting

In winkelwagentje

Bundel verbintenissenrecht compleet Bundel bevat 3 items

Verkoper

1 oefenvragen gemaakt
1 documenten geüpload

Al meer dan 146.000 tevreden studenten

Kevin Dizy

Ik voorzie mijn samenvattingen tijdens het studeren altijd van een extra mooie opmaak, zodat ik ze later op Knoowy kan verkopen.
MartinusV

Knoowy ziet er goed uit en is handig in de voorbereiding voor je studie.
AstridWillems

Knoowy werkt erg fijn, en het downloaden van de samenvattingen ging snel.
AnPursch

Ruime keuze voor verschillende vakgebieden en studieniveaus. Knoowy is een overzichtelijke website met correcte prijzen.
ShannenVincken

Top platform.
Jaygerius

Snelle levering en duidelijke samenvattingen met grote aanbod per schoolvak.
DavidRahusen

Werkt prettig! Zeker aan te raden bij grote verslagen.
MorenedeFrel

Super handig, het bespaart je heel veel tijd en moeite.

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!