Studiebot antwoord

Stel een vraag ›
 
Vraag gesteld door: renskeanne - 6 maanden geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: Hoofdstuk 2 De invloed van cultuur op taal, cognitie en zelfbeeld
Het vermogen cultuur te produceren is een eigenschap die de directe biologische grenzen van
motoriek en waarneming verlegt. Door zijn hoge intelligentie en vermogen taal te produceren is de
mens in staat moeilijke problemen op te lossen en effectiever te communiceren.
Afhankelijk van ecologische/economische omstandigheden zal hij informatieverwerkende
vaardigheden ontwikkelen. Cultuur is ook van invloed op onze percepties van de sociale omgeving en
de positie die we als individu innemen in die sociale omgeving.
Cultuur en taal zijn nauw met elkaar verweven. De gemeenschappelijke waarden van een culturele
gemeenschap worden door middel van taal overgebracht en bekrachtigd.
Vrijwel alles is van de ene taal naar de andere te vertalen, maar daarbij gaan wel nuances verloren.
Vaak nemen talen dan ook woorden of uitdrukkingen van elkaar over, omdat ze bij vertaling naar
hun eigen taal iets van de oorspronkelijke betekenis verliezen. Taal wordt benvloedt door cultuur.
Yang en Bond (1980) suggereren dat mensen die een taal leren onbewust benvloed worden door de
cultuur van die taal. In een proces dat cultuuraccommodatie heet, leren zij bijbehorende culturele
attitudes en waarden. Lingusten (taalkundigen) noemen dit wel de Sapir-Whorfhypothese (1954).
Deze hypothese veronderstelt dat onze manier van denken bepaald wordt door taal die we spreken.
Priming is het activeren van associaties in het geheugen: door het gebruik van de ene of de andere
taal worden waarschijnlijk allerlei cognities geactiveerd die gekoppeld zijn aan die talen.
- In westerse culturen ligt het accent op persoonlijke autonomie en formele logica, wat zich
vertaalt in aandacht voor specifieke objecten en categorien.
- Oosterse culturen kenmerken zich door een holistische manier van denken, met aandacht
voor elementen in de visuele omgeving, inclusief de bredere context en relaties tussen
verschillende onderdelen. Dit hangt samen met dat oosterse culturen sterker gericht zijn op
harmonie/contextueel begrip van situaties.
Een ander verschil in denken tussen oosterse en westerse culturen betreft de zogenoemde
fundamentele attributiefout.
Attributies zijn de verklaringen die mensen geven voor wat er in hun sociale wereld gebeurt.
Het gaat dan meestal om de vraag of het gedrag van zichzelf en anderen intern (aan de persoon zelf)
of extern (aan situationele factoren) toegeschreven moet worden.
De fundamentele attributiefout verwijst naar de neiging om het eigen gedrag vooral toe te schrijven
aan de persoon.
Een van de gevoeligste onderwerpen bij invloed van cultuur op het denken betreft, de vraag of
cultuur van invloed is op intelligentie. Intelligentie is een zeer gewaardeerde eigenschap, dus
niemand wil graag dom zijn/genoemd worden. Intelligentie is bovendien voor een gedeelte erfelijk
bepaald en kan dus niet gemakkelijk worden verworven.
Verder is intelligentie vaak impliciet of expliciet een selectiecriterium voor opleiding of beroep.
De problemen ontstaan doordat bepaalde immigrantengroepen gemiddeld lagere scores laten zien
dan de autochtone bevolking.
Er zijn verschillende factoren die verschillen in gemeten intelligentie tussen uiteenlopende culturele
groepen kunnen verklaren: de definitie van intelligentie verschilt sterk van cultuur tot cultuur.
Ligt in het Westen de nadruk op cognitieve, verstandelijke vermogens, in andere culturen zijn sociale
aspecten ook van belang.
In individualistische culturen is het belonend om kennis en vaardigheden te etaleren, terwijl dit in
culturen waarin samenwerking en bescheidenheid belangrijke waarden zijn, als ongepast of arrogant
gezien wordt.
Volgens Sternberg (2004) bestaat intelligentie in alle culturen voor een groot gedeelte uit dezelfde
dimensies, maar verschilt de manier waarop zij per cultuur gemeten worden.
Als gevolg van de verschillen in definities van intelligentie verschilt ook de manier waarop
intelligentie gemeten wordt per cultuur. Vooral de inzet van intelligentietests, met een grote nadruk
op de psychologische kwaliteiten van de test, is een westerse aangelegenheid geweest met historisch
gezien sterke Franse (Binet), Amerikaanse (Terman) en Britse (Spearman) bijdragen.
Bij de meting van intelligentie ligt het accent sterk op schoolse vaardigheden als rekenen en taal.
Ook is het zo dat intelligentiemeting gemakkelijk benvloedt wordt door variabelen die niet per se
iets met intelligentie te maken hebben, zoals sociale klasse, blootstelling aan de media,
voedingspatroon, beschikbaarheid van scholen, bekendheid met de taal van de test etc.
Echter, al deze variabelen kunnen wel degelijk verschillen in de gemeten intelligentie verklaren.
Normering per culturele/etnische groep is een praktische benadering van het probleem, maar maakt
het onmogelijk om individuen uit verschillende groepen met elkaar te vergelijken.
Van cultuur tot cultuur kunnen de antwoordneigingen (response sets) verschillen.
Bijv. in sommige culturen geven mensen niet graag het antwoord als ze niet zeker zijn dat het juist is.
Vanwege de culturele en situationele invloeden op testscores is het hoe dan ook niet aan te bevelen
om zonder meer de traditionele intelligentietests als selectie-instrument bij culturele minderheden
te gebruiken. Dat zou neerkomen op een vorm van discriminatie.
Zolang een intelligentiemeting zonder culturele vertekening niet beschikbaar is, kun je niets zeggen
over intelligentieverschillen tussen culturele groepen. Dat kan indirect tot discriminatie leiden en is
slecht voor het zelfvertrouwen van leden van die minderheidsgroepen die zogenaamd minder
intelligent zouden zijn.
Belangrijk om te beseffen: dat de constatering dat groepen verschillen in gemeten intelligentie niet
inhoudt dat alle vertegenwoordigers van de ene groep op dit punt lager zouden scoren dan de
andere groep.
Het zelfbeeld is niet in alle culturen gelijk. In een studie maken Markus en Kitayama (1991)
onderscheid tussen een zelfconcept als een onafhankelijk persoon (independent self/onafhankelijk
zelf) en een zelfbeeld als een met de gemeenschap verbonden persoon (interdependent self/
onderling afhankelijk zelf).
In het Westen hebben mensen geleerd hun unieke karakter naar voren te brengen. Zij voelen zich
individueel verantwoordelijk en benadrukken hun innerlijke kenmerken, die als stabiel en intrinsiek
gezien worden: er bestaat geen overlap tussen het zelf en de anderen.
In collectivistische culturen daarentegen is er een fundamentele verbondenheid tussen mensen. Een
belangrijke doelstelling is zich aan te passen aan de groep/gemeenschap. Mensen zijn gericht op
onderlinge afhankelijkheid, en gemeenschapsverplichtingen en sociale verantwoordelijkheid zijn
belangrijk. De werkelijkheid wordt intersubjectief beleefd: het zelf en de anderen zijn overlappende
eenheden.
Mensen uit collectivistische culturen beschrijven zichzelf als behorend tot sociale
categorien/groepen en aan de hand van de relatie die ze met anderen hebben.
- Mensen uit individualistische culturen beschrijven zichzelf eerder in abstracte termen.
Een verrassend gevolg van deze verschillende zelfbeelden is dat attributiepatronen eveneens van
cultuur tot cultuur verschillen.
Echter, ook bij onszelf treffen we culturele verschillen in attributies aan. Onderzoek laat zien dat we
geneigd zijn ons eigen succes toe te schrijven aan persoonsgebonden factoren en ons falen aan
situationele factoren.
We noemen deze een vertekening self-serving bias of zelfverdienende vertekening.
Culturen verschillen in de neiging van individuen tot zelfverdienende vertekening; deze vertekening
komt vooral voor in westerse culturen. Niet-westerse landen verschillen hierin onderling sterk.
Deze studies suggereren dat de fundamentele attributiefout, en in vertekening, vooral westerse
attributiefouten zijn.
Verwant aan het concept van de zelfdienende vertekening is het onderscheid tussen een interne en
externe locus of control/beheersingsorientati.
Dit concept, dat ontwikkeld is door Rotter (1954), verwijst naar de mate waarin personen controle
ervaren over hun gedrag in relatie met anderen en hun omgeving. Mensen met een interne
beheersingsorientati vinden dat zijzelf in belangrijke mate hun gedrag bepalen.
Terwijl mensen met een externe beheersingsorientati vinden dat hun gedrag afhankelijk is van
anderen en de omgeving, kortom van externe krachten waar ze geen invloed op kunnen uitoefenen.
Graag meerkeuze vragen met keuze uit 4 antwoorden. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is onbeperkt.

Antwoord gegenereerd door AI Antwoord rapporteren

Stel een studievraag en wij proberen hem zo goed mogelijk te beantwoorden.

Stel een vraag
 
Inloggen via e-mail
Nieuw wachtwoord aanvragen
Registreren via e-mail
Winkelwagen
  • loader

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items! Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

loader

Ontvang gratis €2,50 bij je eerste upload

Help andere studenten door je eigen samenvattingen te uploaden op Knoowy. Upload ten minste één document en krijg gratis € 2,50 tegoed.

Upload je eerst document