Geschiedenis leerdoelen samenvatting HC Verlichting + tijdv. 7
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken
Het ontstaan van de wetenschappelijke revolutie hing samen met 4 andere ontwikkelingen:
Ontdekkingsreizen: het oude, aan de bijbel ontleende, wereldbeeld leek niet meer te
kloppen. Hoe zag de wereld er dan wel uit?
Renaissance en humanisme: door humanistische tekstanalyses kwam de bestaande
wetenschap ter discussie te staan.
Kruisbestuiving ambachten en wetenschap: wetenschappers maakten gebruik van
ambachtelijke kennis en ambachtslieden zagen het nut van wetenschappelijk onderzoek in.
Rationalisme en empirisme: traditie en geloof moesten plaatsmaken voor waarneming en
rede. Er ontstond een debat over de beste manier van het vergaren van kennis. Empiristen
(John Locke) stelden dat kennis voortkomt uit waarneming en ervaring. Rationalisten (René
Descartes) zagen de rede als belangrijkste bron van kennis. Immanuel Kant combineerde
rationalisme en empirisme.
Hoe leidde verlichtingsdenken tot rationeel optimisme
Al tijdens de Wetenschappelijke Revolutie leidde dit tot optimisme over de mogelijkheden om met
het verstand en met onderzoek alles te begrijpen en te verklaren om de wereld te verbeteren. Zo
ontstond de Verlichting: de beweging om het gebruik van verstand, de ratio, toe te passen op alle
terreinen van de maatschappij. De verlichte filosofen waren optimistisch. Zij geloofden dat door
redelijk denken echte vooruitgang mogelijk was: vooruitgangsgedachte of rationeel optimisme.
Belangrijke verlichter denkers + hun ideeën
Immanuel Kant: hij integreert empirisme en rationalisme, kennis komt door rede en ervaring te
combineren. Kennis kan namelijk niet zonder ervaring, want er is geen aangeboren kennis, maar
kennis kan ook niet zonder rede, want alleen door rede kan de mens ervaringen ordenen en
interpreteren. ‘Denken zonder ervaring is leeg, maar ervaring zonder denken is blind.’ Isaac Newton: een natuurkundige die vooral bekend werd door de drie wetten van Newton,
waarmee hij de grondlegger van de mechanica is geworden. Door zijn ideeën kwamen oude ideeën
over de relatie tussen God, de natuur en de mens onder druk te staan. René Descartes: grondlegger van het rationalisme: het enige waarop de mens kon vertrouwen was
zijn eigen ratio: ‘Ik denk, dus ik ben.’ (Cagito ergo sum). Baruch de Spinoza: hij wordt een gevaarlijke denker genoemd: hij wordt uit de Joodse gemeenschap
in Amsterdam verbannen. Zijn ideeën over religie en politiek ondermijnen het traditionele geloof en
het gezag van de kerk en staat. Voorbeelden:
God en natuur(wetenschappen) vallen samen. God stond dus in zekere mate niet boven de
natuur. Natuurwetten bepalen de wereld. Hij wijst hiermee God af als bepaler van het lot
van de wereld en mensen. Volgens Spinoza leerde je God kennen door de natuur te
bestuderen, niet door de bijbel te lezen.
Voltaire: gematigd filosoof. Hij vond dat de kerk te machtig was en dat het bijgeloof verspreidde om
die macht te behouden. Hij geloofde in het deïsme: de opvatting dat god wel de schepper van het
universum is, maar niet ingrijpt (god als horlogemaker). Vrijheid van denken was voor Voltaire het
belangrijkst verdraagzaamheid en tolerantie. Hij was wel tegen democratie, want volgens hem
was het volk te dom. Volgens hem was een Verlicht Absoluut Vorst de beste oplossing. John Locke: gaat uit van de natuurlijke rechten van de mens en was voor een sociaal contract: volk
en vorst sluiten een sociaal contract waarbij het volk de macht overdraagt aan een regering die het
vertrouwt en bescherming geeft. Doet de regering dat niet, dan heeft het volk het recht om deze af
te zetten. Jean-Jacques Rousseau: een radicaal verlichtingsdenker. Politiek: volkssoevereiniteit kan alleen
bereikt worden als de individuele wil van de vertegenwoordigers van het volk ondergeschikt is aan
de algemene wil (de gedachte dat de wetten in een land direct moeten overeenkomen met wat het
volk gezamenlijk wil) van het hele volk. Dus geen zelfstandige regering, maar een die de directe wil
van de bevolking moet uitvoeren: directe democratie. Montesquieu: Trias Politica, scheiding der machten (3 machten: wetgevende, uitvoerende,
rechtsprekende) dit om machtsmisbruik te voorkomen. Adam Smith: hij stelde dat de mens vanuit zijn rationeel eigenbelang gestuurd wordt om
economische keuzes te maken. Deze keuzes dienden hetzelfde doel als die de overheid had. Met een
vrijemarkteconomie bereikte de overheid hetzelfde als regels en wetten.
Wat de invloed van deze ideeën op de politieke cultuur van Europa destijds was
Er kwam een discussie over hoe de verhouding zou moeten zijn tussen burgers en vorst/regering.
Ideeën:
Iedereen is van nature gelijk iedereen moet dezelfde rechten hebben. Zo ontstond er
kritiek op de standensamenleving en op het absolutisme. Locke kwam met een sociaal
contract, Rousseau kwam met de volkssoevereiniteit en Montesquieu met de Trias Politica.
Locke en Rousseau filosofeerden over de beste manier om burgers te beschermen tegen
machtsmisbruik van de staat. De basis vormt het natuurrecht: het idee dat voor iedereen, ongeacht
plaats of tijd, rechten gelden omdat ze door de ‘natuur’ zijn gegeven. Natuurrechten zijn aangeboren
en onvervreemdbaar. Beiden veronderstelden dat de macht uiteindelijk bij het volk lag door een
sociaal contract: afspraken tussen de vorst en zijn onderdanen over bestuur en rechtspraak. Invloed op de politieke cultuur
Verspreiding ideeën:
Boeken, tijdschriften, pamfletten (vooral Encyclopedie)
Salons/koffiehuizen
Toneelstukken en opera’s
Censuur ontduiken door: dubbelzinnige formuleringen, gebruik fictieve personages.
Gevolgen:
Ontstaan publieke opinie (waar vorsten in toenemende mate rekening mee moesten
houden) wat weer leidde tot censuur. De droit divin van vorsten werd immers in twijfel
getrokken.
Ontstaan verlicht absolutisme: bv Frederik de Grote (van Pruisen)
Ontstaan gematigde en radicale stromingen binnen de verlichting.
Verlicht absolutisme: Frederik de Grote, Pruisen, alles voor en niets door het volk, welzijn burgers.
Rousseau: radicaal, Algemene Wil, sociaal contract, volkssoevereiniteit.
Adam Smith: mercantilisme, eigen belang, onzichtbare hand, vrijemarkteconomie.
Deïsme: Voltaire, God is schepper, God is horlogemaker, mechanistisch wereldbeeld.
Oorzaken van de Amerikaanse revolutie
De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog of de Amerikaanse Revolutie (1775-1783) is de oorlog
tussen Groot-Brittannië en de koloniën die later de Verenigde Staten zouden worden. De oorlog
resulteerde in de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten.
Indirecte oorzaken:
Kolonisten voelden zich ‘Amerikaan’ en geen Brits onderdaan. Ze waren naar Amerika
gekomen om vrij te zijn (politiek en religieus).
Kolonisten raakten geïnspireerd door de verlichte ideeën (volkssoevereiniteit i.p.v. macht bij
Engelse koning)
Regering in Londen wilde koloniën laten meebetalen aan oorlogsschuld als gevolg van oorlog
met Fransen in Amerika. Dit doen ze door belastingen te verhogen en nieuwe in te voeren.
Kolonisten wilden geen belasting betalen zonder vertegenwoordiging in het parlement. Zij
wilden meer zelfbeschikking, de regering weigerde dat.
Ondanks het verzet en de vele discussies bleef de houding van de Britten onbuigzaam. In 1773 begon
het gewapende verzet met de Boston Tea Party en in 1775 begon de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog.
Aanleiding:
Boston Tea Party (de aanleiding voor de definitieve breuk)
Als protest tegen het alleenrecht van de Engelse Oost-Indische Compagnie bij de verkoop van thee in
de koloniën, overviel een groep als Indianen verklede kolonisten in 1773 drie Engelse schepen in de
haven van Boston en gooide de lading thee overboord. De haven van Boston werd gesloten en de
kolonie Massachusetts werd het zelfbestuur vrijwel geheel ontnomen. De andere koloniën kozen
partij voor Massachusetts in de onafhankelijkheid tegen Engeland. De reactie van de kolonisten was
nog meer verzet, opstandjes en boycot van de Engelse producten met als leus ‘No Taxation Without
Representation.’
Om hun verzet kracht bij te zetten vormden ze de committees of correspondence: binnen de
koloniën organiseerden zij het verzet en traden op als een soort schaduwregeringen. Op steeds meer
plaatsen namen ze overheidstaken van het verdreven Britse gezag over. Geleidelijk aan gingen ze een
steeds grotere rol spelen en steeds meer samenwerken, waarmee ze een voorloper vormden van de
samenwerking tussen de latere Amerikaanse staten en federale overheid.
De leider van de onafhankelijkheidsstrijd werd George Washington, die onder een groter deel van de
kolonisten steun verwierf door het pamflet Common sense van Thomas Paine. In dit pamflet
rechtvaardigde Paine de Amerikaanse opstand in ‘gewone taal’ met behulp van verlichtingsidealen.
In 1776 (4 juli) riepen de Britse koloniën de onafhankelijkheid uit. De Britten legden zich hier niet bij
neer, maar verloren uiteindelijk de strijd om Amerika in 1783. In 1787 kwamen de Founding Fathers
bij elkaar om een grondwet op te stellen.
Hoe had de verlichting invloed op de Amerikaanse Revolutie
De kolonisten waren geïnspireerd geraakt door de Verlichte ideeën (volkssoevereiniteit in plaats van
een Engelse koning).
Hoe had de verlichting invloed op de Amerikaanse staatsinrichting
De grondwet die in 1789 in werking trad was op de leer van de trias politica van Montesquieu
gebaseerd.
In hoeverre kwamen de verlichte ideeën tot hun recht in de praktijk
In de praktijk waren de verlichtingsidealen lastig uit te voeren. Dit blijkt uit de ontevredenheid van de
stedelijke burgerij over hun invloed, de oneerlijke verdeling van de rijkdom, de oneerlijke
verhoudingen tussen de man en de vrouw (vrouwen kregen niet zoveel rechten als mannen), aan de
verjaging van de inheemsen en het innemen van het inheemse land.
De Franse Revolutie
De Franse Revolutie was een democratische revolutie waardoor Frankrijk een constitutionele
monarchie en later een republiek werd. Het was een scharnierpunt in de geschiedenis: het was het