PEDAGOGIEK
Onderwijsassistente (mbo-4)
Dianne Ofman
[Kies de datum]
THEMA 21: ONDERSTEUNING BIJ
PERSOONLIJKE VERZORGING
Wat is persoonlijke verzorging?
Met name het speciaal onderwijs, maar ook als je met kleuters werkt, krijg je te maken
persoonlijke verzorging. De taak als onderwijsassistente heeft een meer verzorgend karakter.
Je zult leerlingen ondersteunen terwijl ze zoveel mogelijk zelf de verzorging uitvoeren.
Persoonlijke verzorging strekt zich uit van hulp bij de toiletgang tot ondersteuning bij het
zich verplaatsen. Terughoudendheid in de ondersteuning.
Sommige leerlingen in he speciaal onderwijs zullen nooit in staat zijn zichzelf helemaal
zelfstandig te verzorgen. Je zult bij die leerlingen altijd een verzorgende taak hebben. Maar
wat zijn kenmerken van terughoudende persoonlijke verzorging?
Vertel wat je gaat doen
Sluit aan bij wat de leerling zelf kan
Wat de leerling niet zelf kan, doe je samen
Laat de leerling meedenken en meebeslissen
Onderwijsassistente Aisha werkt in groep 1/2. Het is een mooie dag dus Aisha gaat lekker
met de leerlingen naar buiten. Petra zit in de zandbak en ze doet iets wat ze mama heeft zien
doen: gezichtsmaskertje. Ze maakt een papje van zand en water en smeert de smurrie over
haar gezicht. Gelukkig houdt ze wel de ogen vrij. Als het tijd is om naar binnen te gaan,
vertelt Aisha dat de zandbakleerlingen even de handjes moeten wassen. Dat doen ze. En
Petra heeft ook haar gezicht schoongemaakt, knappe meid. Maar dat is niet helemaal goed
gelukt. Aisha moet haar even helpen om de resten Wat moet Aisha doen? Aisha begint met Petra te vertellen dat ze al heel goedzand weg te
krijgen. veel zand heeft afgewassen, maar dat er nog zand is achtergebleven, achter de
oortjes en bij het haar. Zo weet Petra dat er nog schoonmaakwerk aankomt. Vervolgens kijk
je naar wat de leerling wel kan. Petra heeft immers al veel zelf gedaan. Is er een deel blijven
zitten, waarschijnlijk omdat ze niet zag waar het zand zat? Maar als ze met haar handjes het
zand niet weg kon krijgen, geef haar dan een hulpmiddel bijvoorbeeld een washandje. Wat
een leerling niet zelf kan doen, doe je samen. ‘zullen we dat samen even schoonmaken?” je
kunt dan de hand sturen, zodanig dat het lijkt dat de leerling het zelf lijkt te doen. Terwijl je
samen met de leerling werkt, bespreek je wat je doet, waar nog zand zit, wat het eerst moet.
Laat de leerling zelf bepalen hoe de gang van zaken is. Zelfzorg.
Bij persoonlijke verzorging ben je terughoudend. Het is de bedoeling dat de leerlingen zoveel
mogelijk zelf doen. Dit noemt men ook wel zelfzorg. Zelfzorg is de mate waarin een mens in
staat is voor zichzelf te zorgen. Maar hoe kun je leerlingen stimuleren om zoveel mogelijk
zelf te doen? Eerst begin je bij het ontwikkelingsniveau. Daarnaast gelden de volgende
concrete handelingen:
Nut aangeven
Algemeen geldende norm laten zien
Wijzen op consequenties van afwijkend gedrag Instructies geven
Goede voorbeeld geven.
1
[Kies de datum]
Hoe belangrijk is je uiterlijk eigenlijk? Dat hangt er vanaf.. werk je in je tuin, dan trek je niet
je netste kleren aan. Maar als je nadat je in je tuin hebt gewerkt de stad in? Dan kleed je je
wel even om. Ook maak je je nagels schoon met een nagelborstel. Maar een automonteur die
met olie werkt, krijgt zijn nagels niet schoon en dat accepteren we. Wel verwachten we dat
hij schonen kleding aan heeft. Kinderen kunnen heel verschillende denken over uiterlijk.
Stel je bent blind, dan zie je niet hoe men zich in het algemeen kleed. Toch zijn er
maatstaven in de wereld voor een prettig uiterlijk. Dit maatstaven kunnen wel verschillen
per cultuur, maar ze zijn er wel. Over het algemeen mag je je in Nederland kleden zoals je
wilt als je kleren:
schoon zijn;
heel zijn;
geen aanstoot geven.
Maar om het laatste is ook iedereen anders van mening. Want wat jij aanstootgevend vindt,
kan ik niet zo vinden. Of je jurk wel of niet passend is voor een gelegenheid, verschilt per
omgeving en het soort werk wat je doet. Je las daarnet al dat bijvoorbeeld blinde kinderen
niet vanzelf een gevoel ontwikkelen voor hoe je je moet kleden. Leerlingen met een beperking
kunnen sowieso een heel ander belang hechten aan kleding. Zij vinden het misschien niet zo
belangrijk. Toch kan het nodig zijn dat je leerlingen uitlegt dat hun kleding voor andere
mensen belangrijk is. Wel kun je duidelijk dat andere leerlingen blij zijn als je er verzorgd
uitziet. Of als je niet fris ruikt dat ze niet met je willen spelen. Leerlingen met een beperking
hebben meer instructie nodig dan ‘gewone’ leerlingen. De beste instructie is het voordoen. Na
een paar keer voordoen, kun je overstappen naar het samen doen. Daarna kan de leerling
een handeling doen terwijl je meekijkt en aanwijzingen geeft. Tijdens en buiten je
ondersteuning geef je altijd het goede voorbeeld. Je kunt niet verwachten dat je leerlingen
een les over goed je handen wassen oppikken als je zelf niet je handen wast. Lichamelijk contact.
In je werk kom je hoe dan ook in aanraking met lichamelijk contact. Wel onderscheiden we
drie vormen van contact. Hieronder zijn ze opgesomd:
Geaccepteerde aanraking: als je iemand voor het eerst ontmoet, dan maak je kennis.
Vaak doe je dat door iemand een hand te geven en je naam te zeggen. Dat is een
geaccepteerde aanraking.
Rituele aanraking: ze hebben een vaste vorm. Je accepteert ze omdat ze erbij horen.
Bijvoorbeeld bij Oud en Nieuw. Als je op een feestje bent waar je niet iedereen kent,
dan zal je om twaalf uur accepteren dat een vreemde je een kus geven en je een
gelukkig nieuwjaar wenst. Dat hoort erbij.
Ongewenste aanraking: dat zijn aanrakingen die jij niet prettig vindt. Iedereen is
anders en dat geeft ook niet. Wat jij niet prettig vindt, hoef je niet te accepteren. Het is
voldoende om te zeggen dat je het niet prettig vindt.
Omgaan met lichamelijk contact.
Zoals al eerder gezegd, niet iedereen vindt het fijn om aangeraakt te worden. Sommige
leerlingen hebben er een hekel aan maar andere vinden het misschien weer fijn. Daar zal je
rekening mee moeten houden. Daarom onderscheiden we vier begrippen voor rekening
houden met voorkeur:
Begrip
Betrek de leerling bij de handelingen
Bespreek de grenzen
Houdt je aan de voorschriften
Sommige aanrakingen zijn noodzakelijk. Je kunt soms een leerling niet helpen zonder hem
aan te raken. Bijvoorbeeld met tandenpoetsen. Dat zijn de zogenoemde functionele
aanrakingen. Deze horen erbij. Maar toch kan een leerling het niet prettig vinden. Als je
2
[Kies de datum]
merkt dat hij het niet fijn vindt is het effectiever om begrip te tonen dan uit te leggen dat het
moet. Laat de leerling zoveel mogelijk meewerken. Zelfs een leerling die vrijwel niets kan,
kan voelen of het water warm of koud is. Hoe meer een leerling kan meewerken, hoe meer hij
zich de baas voelt over de situatie en zal je zien dat je veel meer gedaan krijgt. Voor een
leerling met een beperking valt het niet mee zoveel aanrakingen. En die moet hij ook maar
accepteren. Bespreek dat met hem, zodat de leerling leert dat hij uiting mag geven aan
onvrede. Als je op een school werkt met speciaal onderwijs zullen er protocollen vastgelegd
zijn over lichamelijk contact. Als dat zo is, zorg je dat je dat je de voorschriften kent en nog
belangrijker, dat je je er aan houdt. Hieronder een paar voorbeelden uit een protocol:
Richtlijnen om problemen te voorkomen:
Zorg dat je niet alleen met een leerling in een afgesloten ruimte bent.
Richtlijnen bij vermoeden van ongewenst gedrag van een collega naar
leerlingen toe:
Observeer het gedrag goed en zet op een rijtje waar je moeite mee hebt.
Richtlijnen bij een leerling die lichamelijke toenadering zoekt:
Leg vriendelijk en geduldig uit wat je wel en wat je niet goed vindt. Geef aan
hoe je graag zou willen dat de leerling zich gedraagt.
Richtlijnen bij vermoeden van een ongewenste situatie thuis:
Toets bij de leraar of hij dezelfde indruk heeft.
Richtlijnen bij ouders die twijfels hebbe over de situatie op school:
Neem serieus wat er gezegd wordt en geef aan dat je het direct met de leraar
zult bespreken.
Hulpmiddelen.
Net als in de zorg heb je hulpmiddelen om de zelfredzaamheid te vergroten. Let op:
hulpmiddelen dienen in dit geval voor de persoonlijke verzorging, niet om hulpmiddelen die
het onderwijs dienen. In het speciaal onderwijs kun je de volgende hulpmiddelen
tegenkomen:
Bij het eten
Bij toiletgang
Bij zich verplaatsen
Prothesen
Leerlingen met een lichamelijke beperking kunnen hulpmiddelen nodig hebben. Een paar
voorbeelden van hulpmiddelen: bestek met een hoek erin, zodat de pols niet hoeft te draaien.
Speciale drinkbekers met een tuit, als ze omvallen lopen ze niet leeg. Maar er zullen altijd
leerlingen zijn die totale hulp nodig hebben bij het eten. Dat doe je op een rustige manier en
je praat bij wat je doet. Geen grote happen geven, het lijkt sneller maar het werkt niet
sneller. De leerling zal meer moeten kauwen en uiteindelijk doe je er langer over. Kinderen
met een verstandelijke beperking worden later zindelijk dan andere kinderen. Een school
met zmlk, zeer moeilijk lerende kinderen, zal veel aandacht besteden aan
zindelijkheidstraining. Op vaste tijden naar het toilet gaan maakt onderdeel uit van de
benadering. Voor kinderen die hun ontlasting niet kunnen ophouden bestaan er zogenoemde
incontinentie materialen. Denk hierbij aan luiers of broekjes die veel vocht kunnen opnemen.
Nu denk je vast bij het derde punt, wat heeft verplaatsen met persoonlijke verzorging te
maken. Nou eigenlijk best veel. Een hulpmiddel dat helpt je verplaatsen maakt dat je ineens
veel meer aan je persoonlijke verzorging kunt doen. Prothese zijn vervangende
lichaamsdelen. Bijvoorbeeld een kunstbeen maar een kunstgebit is ook een prothese. Als je
nog nooit een kunstbeen hebt gezien is het de eerste keer even schrikken als je er een langs
de kant ziet staan tijdens gym.
3
[Kies de datum]
Zorgplan.
Eerder in het thema staat informatie over terughoudendheid. Als het gaat om persoonlijke
verzorging, is het belangrijk dat je niet overdrijft. Ongevraagde hulp is vervelend en onnodig.
De beste manier om overdrijving te voorkomen, is een structuur aanbrengen waarbinnen je
werkt. Een zorgplan is die structuur. Een zorgplan opstellen doe je nadat je eerst de
benodigde informatie heb verzameld. Daarbij onderscheiden we drie niveaus van zelf-kunnen
en dus drie niveaus van zorg. Het zorgplan:
Op basis van observaties en informatie van de leerling Drie niveaus van zorg
Je maakt niet zomaar een plan. Je baseert je daarbij op dergelijke feiten. Je begint met het
observeren, wat kan de leerling zelf. Daarnaast ga je in gesprek met de leerling. Want jij
kunt wel menen dat hij ergens hulp bij nodig heeft, misschien denkt de leerling daar heel
anders over. Maar sommige dingen kan de leerling helemaal zelf. Maar andere dingen
hoeven niet per se door jou ondersteunt te worden, dat kan ook door een medeleerling. In een
zorgplan beschrijf je welke zorg je verleent. Daarin onderscheiden we drie niveaus:
Wat de leerling zelf kan
Waarin de leerlingen elkaar helpen
Waarin de leerling ondersteuning nodig heeft van een volwassenen
4
[Kies de datum]
THEMA 22: OBSERVEREN, WAT EN
WAAROM
Observeren, wat is het?
Observeren is kijken, waarnemen. Je kijkt om iets te weten te komen. Vervolgens
interpreteer je wat je hebt gezien. Maar observeren is niet zo eenvoudig als je denkt. Je moet
objectief zijn. Wat doe je dan bij observeren:
Waarnemen
Interpreteren
Objectiviteit
Waarnemen is het ontvangen van signalen uit je omgeving. Waarnemen doe je eigenlijk met
alle zintuigen. Dus zien, proeven, ruiken, voelen en horen. Als iemand contact met jou
maakt, dan neem je dat waar. Je hoort wat hij zegt én je vangt non-verbale signalen op. Wij
mensen maken veel waarnemingsfouten, dat is ook niet zo raar want het menselijke
waarnemen is niet perfect. Wat zijn de drie waarnemingsfouten:
Onvolledig waarnemen
Ieder kan iets anders waarnemen
Onjuist waarnemen
Als je wilt observeren, past de situatie zich niet aan jou aan. In iedere situatie gebeurd veel
tegelijk en dat maakt het observeren moeilijk. Eigenlijk neem je maar een klein stukje van
wat er gebeurd waar. Dat betekent dus dat je onvolledig waarneemt. Ook geven twee mensen
soms aan dezelfde waarneming een verschillende betekenis. De ene persoon let misschien op
iets anders dan dat jij doet. Zo komen er verschillende betekenissen uit een observatie. En
ook hebben we nog wel dat we dingen waarnemen die er niet zijn of niet op die manier zijn.
Wij nemen dan dus onjuist waar. Als je iets waarneemt, vind je daar iets van, je vormt dus een mening. Dat gaat geheel
automatisch. Alles wat jij waarneemt komt op een bodem van eerdere ervaringen en
meningen. Door het inpassen van nieuwe waarnemingen in oudere ervaringen en meningen,
kun je er een betekenis aangeven. En dat noem je interpreteren. Dit is dus kort gezegd: een
betekenis geven aan waargenomen verbale en non-verbale waarneming. We weten dus nu
wat interpreteren is. Maar we weten nog niet welke factoren er invloed hebben op je
interpretatie.
De situatie: als je je waarnemingen interpreteert, doe je dat in een bepaalde situatie.
Dat zijn bijvoorbeeld: de plaats waar de gebeurtenis zich afspeelt, onderweg naar de
gymzaal, de tijd waarop de gebeurtenis plaatsvond, een leerling die ’s morgens snel
aan het werk gaat zul je interpreteren als vlijtig. Maar ook de aanwezigheid van
andere personen dan degene die je observeert. Je kunt afgeleid worden door andere
leerlingen, iemand heeft een probleem en komt naar je toe.
Je eigen gekleurde bril: waarneming is een constant proces van een bodem met eerdere
ervaringen en meningen. Je eigen mening vertelt dat je de ene leerling interessanter
vindt dan de andere. Dat het ene gedrag belangrijker is dan het andere. Je zult
daardoor onvolledig en gekleurd waarnemen. En daarna interpreteer je het onvolledig
geheel van waarnemingen ook nog eens op een persoonlijke manier. Je vervormt dus
als het ware de werkelijkheid voortdurend. Dat doen niet alleen jij en ik, nee, iedereen
doet dat. Iedereen heeft zijn eigen gekleurde bril. Je handelt en kijkt vanuit je
referentie kader. Een referentiekader is het geheel van meningen en gevoelens. Een
referentiekader komt tot stand door veel factoren.
5
Document Outline
Wat is persoonlijke verzorging?
Terughoudendheid in de ondersteuning.
Zelfzorg.
Lichamelijk contact.
Omgaan met lichamelijk contact.
Hulpmiddelen.
Zorgplan.
Observeren, wat is het?
Bepaal de begin situatie:
Verzamel achtergrondgegevens:
Doel en doelgroep formuleren:
Kies observatiehulpmiddelen:
Bepaal de observatiemethode:
Kwalitatief observeren : hoe?
Kwantitatief observeren: hoe vaak?
Wanneer kwalitatief, wanneer kwantitatief?
De tijdsteekproef.
Bepaal te observeren gedrag.
Bepaal de observatiesituatie:
Bepaal de observatiedata en tijdstippen:
Groepsorde.
Dynamische groepsprocessen.
Observatieplan bij groepsprocessen.
Observatieresultaten weergeven in een sociogram.
Schriftelijk groepsinterview.
Observatiedoel terug halen.
Te observeren gedrag terughalen.
Bij observatiedoel: ‘aansluiten bij de leerling’.
Bij observatiedoel: ‘juiste aanpak zoeken’.
Bij observatiedoel: ‘overdracht’.
Bij een groepsinterview.
Soorten observatiesystemen.
Schoolplan.
Leerlijn.
Groepsplan.
Individueel handelingsplan.
Het PHP in het speciaal onderwijs.
Samenhang tussen plannen.
Wat is een leerlingvolgsysteem?
De toetsen van een leerlingvolgsysteem.
Observatiesysteem voor het jonge schoolkind.
Een handelingsplan opstellen.
Individueel of samen?
Handelingsplan en ontwikkelingsperspectief.
Het ontwikkelen van een handelingsplan of een onderwijsperspectief.
Schoolplan zmlk.
Mondelinge Taal:
Taakspel: een methode om problematisch gedrag om te buigen.
Teruggetrokken gedrag.
Angstig gedrag.
Hangt samen met leeftijd:
Is vaak gericht op bepaalde dingen of situaties:
Heeft soms wel en soms niet een duidelijke oorzaak:
Faalangst.
Regressief gedrag.
Onverschillig gedrag.
Onverschilligheid is meestal een houding:
Oneerlijk gedrag
Hoe kun je omgaan met leerlingen die oneerlijk gedrag vertonen.
Verwaarlozing:
Waarom is kindermishandeling of verwaarlozing zo schadelijk?
Hoe signaleer je mogelijke mishandeling of verwaarlozing?
Je eigen gevoelens erkennen:
Signalen melden:
Hoe ga je met de ouders om?
Bedreiging voor de ontwikkeling.
Protocollaire stappen.
Lespakketten.
Wat is pesten?
Oorzaken, vormen en symptomen van pesten.
Te sterke competitie:
Vormen van pesten.
Symptomen van pesten.
De betrokken partijen bij pesten.
Het ontbreken van schoolbrede aanpak.
Aandachtspunten bij eigen aanpak van pesten:
Een aanpak vanuit neutraliteit.
Stapsgewijs werken.
De No-blame methode.
Algemene kenmerken van een pestprotocol.
Benadering van de pester.
Benadering van het slachtoffer.
Benadering van de meelopers.
Benadering van de ouders.
Benadering van de leraren.
Regels tegen pesten.
Jouw bijdrage.
Mediation.
Time Out voorziening.
Wat is een spraakstoornis?
Stotteren.
Situationeel stotteren:
Broddelen.
Afasie.
Verschillende verschijningsvormen.
Verwarring met een verstandelijke beperking.
Verstoring sociaal gedrag.
Tijdige signalering.
Achterblijvende cognitieve ontwikkeling.
Achterblijvende taalontwikkeling
Hyperlexie.
Dyslexie.
Wat is dyslexie en wat niet?
Hoe komt de diagnose tot stand?
Uitgangspunten bij de aanpak.
Alternatieve theorieën.
Schrijven als leergebied.
Samenhang met gehele motoriek.
Zwakke lettervormen.
Samenhang met communicatie.
Samenhang met schrijfmateriaal.
Samenhang met andere leerproblemen of leergebieden.
Problemen met getal inzicht.
Procedureproblemen.
Het geheugen.
Rekenproblemen in groep 3 en hoger.
Dyscalculie.
Developmental Coordination Disorder.
Nonverbal Learning Disorder.