GEESTELIJKE GEZONDHEID
Social Work: Periode 2
Overzicht van de stoornissen
Hier heb ik alle stoornissen (per hoofdstuk, op volgorde van de
hoorcolleges) kort samengevat
+ korte samenvatting van het artikel: LVB.
© Angie Edwards
Psychiatrie een inleiding (9e editie)
Hoofdstuk 7: Stemmingsstoornissen
Er zijn twee categorieën stemminsstoornissen: depressieve- en bipolaire-stemmingsstoornissen.
1. Depressieve-stemmingsstoornissen
▪ Depressieve stoornis
een stemminsstoornis die wordt gekenmerkt door episoden van ernstige
depressiviteit. Deze wordt gesteld wanneer er sprake is van één of meer episoden van
ernstige depressie zonder een geschiedenis van een manie of hypomanie dat de
patiënt heeft gehad.
Varianten:
a. Seizoensgebonden depressie: herfst en winter kunnen leiden tot een soort
depressie die seizoensgebonden depressie of winterdepressie wordt genoemd.
b. Postnatale of postpartum depressie: depressie, omtrent geboorte (kan dus al voor
bevalling) van een kind optredend bij de moeder.
▪ Dysthymie (Persisterende depressieve stoornis)
een licht, maar chronisch type depressieve aandoening.
Mensen met een dysthyme stoornis voelen zich het grootste deel van de tijd ‘slecht’
of ‘in de put’, maar zijn niet zo ernstig gedeprimeerd als mensen met een ernstige
depressie. De dysthyme stoornis is gematigd maar duurt meestal meerdere jaren. Nij
mensen met een dysthyme stoornis gaan de sociale problemen en depressieve
gevoelens vaak door, ook al lijkt hij hersteld. De kans op een terug val is dan ook erg
hoog 90% van de mensen met dysthymie krijgt uiteindelijk een ernstige depressieve
stoornis.
▪ Premenstruele stemmingsstoornis
een ernstigere vorm van premenstrueel syndroom (PMS), een groep lichamelijke en
aan de stemming gerelateerde symptomen tijdens de premenstruele periode.
Risicofactoren depressieve stoornis
• Stress
Stressvolle gebeurtenissen vergroten het risico op stemmingsstoornissen zoals
bipolaire stoornis en ernstige depressie.
• Biologische factoren
Genetische factoren spelen een belangrijke rol bij het risico op het ontwikkelen van
depressieve stoornissen.
• Biochemische factoren
Het gaat hierbij onder andere om de prefrontale cortex en het limbische systeem bij
mensen met depressieve stoornis.
• Oorzaak of gevolg
Wanneer bijvoorbeeld een dierbare iemand overlijdt, heb je bijvoorbeeld geen zin
meer om verder te leven. Je wordt depressief.
• Relatief vaak comorbiditeit met angsstoornissen
Symptomen
2. Bipolaire-stemmingsstoornissen
▪ Bipolaire-stemminsstoornis
Vroeger ook wel manisch-depressieve stoornis.
Wordt gekenmerkt door (extreme) stemmingswisselingen tussen euforie en
depressie.
stoornis met één of meerdere manische of hypomane episoden, dat wil zeggen
episoden van euforische stemming en hyperactiviteit, waarbij het
beoordelingsvermogen en het gedrag vaak nadelig worden beïnvloed. Vaak worden
manische of hypomane episoden afgewisseld met episoden van ernstige depressie, en
tussengelegen perioden waarin de stemming normaal is.
▪ Cyclothyme stoornis
chronische stemmingsstoornis met talrijke episoden (met minder ernstige manische
kenmerken dan manische episoden) en talrijke episoden van depressieve stemming of
verlies van belangstelling of plezier in activiteiten, maar niet zo ernstig dat deze
voldoen aan de criteria van een depressieve episode.
Risicofactoren bipolaire stoornis
• Problemen bij prefrontale verwerking van signalen uit limbisch systeem: gebreken bij
afleiden emoties bij anderen.
• Genetica: concordantie bij MZ-tweelingen zevenmaal hoger dan bij DZ-tweelingen.
• Hoger risico naarmate de vader ouder is, met name na 55ste levensjaar (bij verwekking).
• Uiteraard: mate van coping met stress.
• Wanneer de ziekte al manifest is, dan kan het afwijken van rust en regelmaat tot
(hypo)manie leiden.
Symptomen
De DSM maakt onderscheid tussen de bipolaire stoornis type I en bipolaire stoornis type II:
Bipolaire stoornis type I: de patiënt beleeft tenminste één volledige manische episode. In
veel gevallen ervaart de patiënt stemminswisselingen tussen euforie en depressie met
tussengelegen periode waarin de stemming normaal is.
Bipolaire stoornis type II: Mensen hebben een hypomanische episode gehad naast
tenminste één episode van depressie, maar nog nooit een echte manische episode.
Hypomanische episode zijn minder heftig dan manische en gaan niet vergezeld van extreme
sociale of beroepsmatige problemen zoals die zich bij een echte manie voordoen. Manische episode
• Een episode van onrealistisch versterkte euforie, extreme rusteloosheid en
buitensporige activiteit die wordt gekenmerkt door chaotisch gedrag en een
verminderd beoordelingsvermogen.
• Tijdens een manische episode ervaart iemand plotselinge verbetering van de stemming
en voelt zich uitzonderlijk vrolijk, euforisch of optimistisch. Iemand die zich in een
manische episode bevindt:
spreekt meestal heel snel
gedachten en spraak springen van ene naar ander onderwerp
Persoon neemt vaak verschillende taken aan, meer dan hij aan kan.
Geven teveel geld uit, waardoor ze in de problemen kunnen raken.
• Bij hypomanie zijn er vergelijkbare, maar wel minder heftige symptomen. Patiënt heeft
(iets) meer realiteitsbesef en is niet psychotisch.
• Duurt meestal tussen de twee weken en twee maanden.
• Korter dan depressieve episode en eindigt meer abrupt.
• Daling van de euforie kan verhoogd gevaar voor suïcidaliteit betekenen.
Behandeling van stemmingsstoornissen
• Biomedische behandelingen
o Antidepressiva:
concentratie van bepaalde neurotransmitters te verhogen, meestal door her-opname
te remmen.
Maar: ingewikkeld samenspel tussen verschillende neurotransmitters.
Mechanisme achter werking daarom niet helder, maar effectief bij 40-60% van
patiënten.
Ook deels verklaard door placebo-effect.
Veel (mogelijke) bijwerkingen.
Grotere kans op terugval bij stoppen medicatie.
o Lichttherapie:
Kan klachten verminderen
Lichttherapie bestaat uit blootstelling aan wit licht gedurende dertig tot zestig
minuten, vroeg in de ochtend voor de duur van ten minste een week, waardoor de
melatonine productie wordt gestopt.
o Elektroconvulsieve therapie (ECT)
Een methode om een ernstige depressie te behandelen door een elektrische schok
aan het hoofd toe te dienen
Alleen bij ernstige depressieve stoornis en als patiënt niet reageert op antidepressiva.
• Psychotherapie
o Psychodynamische therapie
Hier krijg je meer inzicht in jezelf en daarmee meer controle op je doen en laten en
jouw relatie. Hier worden jouw onbewuste gedachten en gevoelens aan het licht
gebracht. Dit kunnen bijvoorbeeld herinneringen zijn uit je vroege jeugd.
• Cognitieve (gedrags)therapie (CT/CGT)
Cognitieve gedragstherapie is een combinatie van gedragstherapie en cognitieve therapie.
Cognitieve gedragstherapie gaat ervan uit dat het niet de gebeurtenissen zelf zijn die een
mens negatieve gevoelens en een bepaald gedragspatroon bezorgen, maar de 'gekleurde bril'
waardoor hij de dingen ziet. Wie leert deze negatieve gedachtes anders te interpreteren,
krijgt een objectievere kijk op de eigen gevoelens en waarnemingen. Hierdoor kunnen
negatieve gevoelens verdwijnen en zal het gedrag veranderen.
Hoofdstuk 5: Angststoornissen
Angst: normale respons op waargenomen dreiging
Angststoornis: ongepaste angstreactie DSM-V onderscheidt de volgende specifieke typen stoornissen:
▪ Separatiestoornis: overmatige angst om gescheiden te worden van thuis of van een belangrijk
iemand.
▪ Selectief mutisme: een ontwikkelingsstoornis waarbij een kind/jongere in sommige situaties
niet 'kan' praten, terwijl hij of zij dat in andere situaties heel goed kan.
▪ Specifieke fobie: intense angst voor een bepaald ding, dier of situatie.
▪ Sociale-angststoornis (sociale fobie): kenmerkt zich door angst in gezelschap, faalangst,
spreekangst en altijd erg bang is voor de reactie of de kritiek van anderen.
▪ Paniekstoornis: Bij een paniekstoornis raakt u regelmatig in paniek. De angst voor een
paniekaanval kan uw leven gaan beheersen. Mensen met een paniekstoornis zijn vaak bang
voor situaties waarin zij een paniekaanval kunnen krijgen.
▪ Agorafobie: Plein- of straatvrees. Iemand met agorafobie durft niet goed naar publieke ruimte
te gaan.
▪ Gegeneraliseerde-angststoornis: mensen met een gegeneraliseerde-angststoornis zijn
overmatig angstig en bezorgd over dagelijkse dingen. Ze piekeren over dingen die hen zouden
kunnen gebeuren, zonder dat daar direct een aanleiding voor is. Hun zorgen gaan bijvoorbeeld
over geld, gezondheid, presteren op het werk, of dat hun dierbaren iets ergs overkomt.
▪ Angststoornis door een middel/medicatie
▪ Angststoornis door een somatische aandoening
Paniekaanval:
hevige en plotselinge golf van angst of onbehagen.
Symptomen lijken op somatische aandoening (hartaanval bijv.): moet uitgesloten worden!
Kan voorkomen in context van andere stoornissen
Prevalent bij 10% v.d. bevolking (ooit tijdens levensduur)
Paniekstoornis:
Terugkerende paniekaanvallen. Spontaan en zonder aanleiding.
Minstens maand lang aanhoudende angst voor een volgende aanval en gevolgen daarvan
Gedragsverandering ten gevolge daarvan
Tweemaal vaker bij vrouwen, 4% v.d. bevolking
Gegeneraliseerde-angststoornis:
Gegeneraliseerde angststoornis
Ontstaat in tienerjaren of adolescentie
Piekeren over school, sport, sociale relaties
Bij 4,5% v.d. bevolking (vaker bij vrouwen)
Overactieve amygdala, (prefrontale) coping d.m.v. piekeren
Fobieën:
Buitensporige, irrationele vrees
Specifieke, sociale en agorafobie
Grote prevalentie, in alle gevallen vaker bij vrouwen.
Behandeling van angststoornis
• Medicatie: antidepressiva, angstremmers
• Cognitieve (gedrags)therapie
• Op leren gebaseerde methoden
Systematische desensitisatie (systematisch ongevoelig maken): het systematisch ongevoelig
maken voor het onderwerp van de angststoornis door middel van het
voorstellen/visualiseren van het onderwerp van de angst.
Geleidelijke blootstelling (exposure): Bij exposure therapie, word je blootgesteld aan
datgene waar je bang voor bent. Die confrontatie wordt in fases opgebouwd, waardoor je
steeds meer wordt blootgesteld aan je angst.
Flooding: De therapeut stelt alles in het werk om de cliënt een zo langdurige en heftig
mogelijke angst te laten ervaren, om de angst uit te doven.
• Virtual Reality Therapy: De gesimuleerde omgevingen laten gebruikers onderdompelen in een
ervaring die op dat moment levensecht lijkt.
Obsessief-Compulsieve Stoornis
Ernstige terugkerende dwanggedachten en/of –handelingen.
Verschil met wanen berust op ziektebesef
Obsessies roepen angst op die verlicht kunnen worden door compulsieve rituelen.
Twee typen compulsies:
• Controlerituelen
• Reinigingsrituelen
Varianten:
• Morfodysfore stoornis (ingebeelde lelijkheid): Bij deze stoornis ben je geobsedeerd door je
uiterlijk. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een onvolmaakte neus, de kleur van de huid,
beharing of een kapsel.
• Verzamelstoornis: moeite om bezittingen weg te doen of er afscheid van te kunnen
nemen, in een zodanige mate dat woonruimtes niet of nauwelijks meer te gebruiken zijn.
• Trichotillomanie (haaruittrekstoornis): een stoornis waarbij men een aandrang heeft om de
eigen haren uit te trekken, zowel hoofdhaar, wimpers en wenkbrauwen als haar op andere
delen van het lichaam.
• Excoriatiestoornis (huidpulkstoornis): een stoornis die zich kenmerkt door het pulken aan
de huid, die resulteert in beschadigen van de huid.
Behandeling van Obsessief-Compulsieve Stoornis
• BRP: blootstelling met responspreventie
Blootstelling aan situaties die angst en obsessies oproepen
Verhinderen dat compulsieve rituelen worden uitgevoerd
Zeer effectief: in 80% v.d. gevallen significante verbetering.
• Vaak in combinatie met Cognitieve Therapie
• Medicatie: antidepressiva.
Hoofdstuk 6: Dissociatieve stoornissen
Dissociatie: ontkoppeling van identiteit, geheugen en/of bewustzijn.
Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS): vroeger meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS)
Twee of meer identiteiten (soms tientallen), zogenaamde alters, in één geest.
Soms niet bewust van elkaar, soms in strijd met elkaar of nemen gedrag soms volledig over.
Gaten in het geheugen: niet herinneren wat de alter heeft meegemaakt.
In sommige gevallen psychisch afweermechanisme tegen trauma uit kindertijd.
Dissociatieve amnesie en Dissociatieve fugue: Net als bij de dissociatieve amnesie is er bij de
dissociatieve fugue sprake van geheugenverlies. Het verschil is dat naast het onverwacht reizen, de
patiënt met een dissociatieve fugue zich niet bewust is van het geheugenverlies, terwijl de patiënt
met een dissociatieve amnesie zich wel daarvan bewust is.
Depersonalisatiestoornis: een gevoel van los staan of op afstand zijn van eigen psychische processen
of het eigen lichaam.
Cultuurgebonden dissociatieve syndromen: bepaalde rituelen waar dissociatie wordt opgeroepen.
Denk aan bezetenheid, magisch denken
Behandeling dissociatieve stoornissen
• Hypnose
• Verminderen van het problematische gedrag in de huidige leefsituatie voordat traumatherapie
gestart wordt.
• Weinig bewijs voor effectiviteit van behandelingen
Andere dissociatiestoornissen
• Conversiestoornis: stoornissen waarvan de symptomen lijken op die van een epileptische
aanval, maar er is geen reden voor dat zij dit krijgen. Ze converteren iets in de geest naar een
psychische stoornis.
• Somatisch-symptoomstoornis: klachten hebben maar uit onderzoek blijkt dat er geen
medische oorzaak is, het is psychisch.
• Hypochondrie (Ziekteangststoornis): de angst om ziek te zijn/worden, vaak gaat het om een
terminale ziekte
• Nagebootste stoornis (Münchhausen): stoornis waarbij mensen anderen proberen te
overtuigen dat ze ziek zijn, maken zichzelf ziek zodat zij symptomen krijgen.
• Münchhausen by proxy: iemand anders ziek maken, meestal een kind. Vermoedelijk zodat zij
aandacht krijgen omdat hen kind ernstig ziek is.
Hoofdstuk 14: Neurocognitieve stoornissen
Neurocognitieve stoornissen: stoornissen die zich kenmerken door achteruitgang van de cognitieve
vermogens en het functioneren, waarbij een organische oorzaak bekend of waarschijnlijk is. Termen
• Delirium: toestand van geestelijke verwarring, desoriëntatie en onvermogen voor gerichte
aandacht
• Amnesie: verstoring van het geheugen
• Hypoxie: verminderde zuurstofvervoer
• Infarct (Ischemie): schade door zuurstoftekort
• Ataxia: verlies van spiercoördinatie
• Dementie: uitgebreide neurocognitieve stoornis; een verzamelnaam voor een reeks van
symptomen.
Cognitieve gebreken (bij dementie)
• Afasie: verminderd vermogen om taal te begrijpen en/of te produceren
• Apraxie: verminderd vermogen om doelgerichte bewegingen uit te voeren
• Agnosie: verminderd of geen vermogen om vormen en voorwerpen te herkennen
• Verstoring in praktisch functioneren: verminderd of geen vermogen om te plannen,
organiseren of activiteiten te ordenen
Stoornissen
• Ziekte van Alzheimer: progressieve hersenziekte, die gepaard gaat met geleidelijk verlies van
geheugen en intellectuele capaciteiten, verandering van persoonlijkheid, en leidt tot verlies van
vermogen om voor zichzelf te zorgen.
• Syndroom van Korsakov: vaak gevolg van langdurig alcoholisme, met amnesie en desoriëntatie
als kenmerken.
• Vasculaire neurocognitieve stoornis (vasculaire dementie): stoornis als gevolg van een reeks
cerebrovasculaire accidenten (CVA).
• Ziekte van Pick: symptomen zoals bij Alzheimer’s, maar biologisch andere oorzaken.
• Ziekte van Parkinson: progressieve ziekte in basala ganglia, die pas in latere fases
neurocognitieve symptomen geeft.