SAMENVATTING NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL
1. INLEIDING
NT2 verwervende leerlingen zijn leerlingen die van huis uit een andere taal spreken
dan Nederlands of die tweetalig opgroeien, met Nederlands en een andere
moedertaal. Allochtone kinderen zijn kinderen die in het buitenland geboren zijn, of de ouders in
het buitenland geboren zijn. Derde generatie zijn kinderen waarvan de ouders in Nederland geboren zijn, maar
opa en oma niet. Tweedetaalverwerving is de taal die kinderen oppikken door de omgeving,
bijvoorbeeld door de televisie, tijdens spel etjes of tijdens het kringgesprek.
Tweede taal leren zijn situaties op school waarin de taal wordt geleerd, bijvoorbeeld
als de leerkracht de woorden van moeilijke woorden uitlegt. De 3 D’s:
1. Doelen. Wat zijn de (leer)doelen die de leerlingen moeten behalen? Aan het
begin van het taalleerproces ligt het accent vooral op taalbegrip en pas laten
op taalproductie.
2. Didactiek. Hoe kan de leerkracht het doel het beste bereiken?
3. Differentiatie.
2. ONTWIKKELING VAN MONDELINGE VAARDIGHEDEN
Tweetalige opvoeding is wanneer beide talen afwisselend en ook door elkaar worden
gesproken, afhankelijk van het onderwerp, de gesprekspartner of de plaats waar het
gesprek plaatsvindt. Voor een tweetalige ontwikkeling van een kind is het het beste
als het van jongs af aan tweetalig wordt opgevoed en niet eerst één taal leert
(bijvoorbeeld Engels) en later pas de tweede taal (bijvoorbeeld het Nederlands).
Maar dan moet het kind wel beide talen even veel en even goed aangeboden
krijgen. Als beide ouders de tweede taal niet of nauwelijks beheersen, kunnen zij het
beste hun moedertaal als gezinstaal gebruiken. Vaak spreekt het kind één van de twee talen veel beter dan de andere: het is dan
dominant in één van de twee talen. Die taaldominantie kan verschuiven over de
jaren. Een kind dat de eerste vier jaar van zijn leven vooral Pools gehoord en
gesproken heeft, is dominant Poolstalig. Maar als dat kind daarna op school, thuis met
broertjes en zusjes, en ook bij vrienden al een maar Nederlands hoort en spreekt, dan
ontwikkelt hij zijn Pools niet verder. Hij kan dan een groot deel van zijn moedertaal
verliezen en dominant Nederlandstalig worden. Receptieve taalvaardigheid is het begrijpen van een taal en is passief.
Productieve taalvaardigheid is het gebruiken van een taal en is actief.
Sommige tweede taal verwervers zeggen al na een paar weken iets, andere doen
pas na een jaar hun mond open. Toch is er in de periode dat ze niets zeggen, wel
sprake van taalverwerving: ze luisteren goed en zijn daarbij actief bezig de taal te
leren. Deze periode wordt ook wel de stille periode genoemd, net zoals bij eerste
taalverwerving. Taalvaardigheid is dus niet af te lezen aan wat een leerling zegt. 2.2 IMITATIE EN TRANSFER:
Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw gingen veel mensen ervan uit dat
taalleren niet principieel verschil end was van ander leren. Taalleren werd gezien als
een proces waarin imitatie (nadoen) en reïnforcement (bekrachtiging, bijvoorbeeld
‘wow, dat doe je goed’) een belangrijke rol speelde. Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (negatieve transfer) wordt
interferentie genoemd. Zinnen van Turkse kinderen zoals ‘Hij kleine vogeltjes geeft’, en
van Marokkaanse kinderen zoals ‘Omdat de leeuw gaat de mensen eten’, waren
bewijzen van die interferentie. Bij interferentiehypothese worden de verschil en tussen de twee verschil ende talen als
leerproblemen beschouwt en dit moet worden onderwezen. Kritiek: er zijn meer factoren van invloed en de interferentiehypothese klopt niet.
Taalfouten worden niet per se gemaakt door de transfer vanuit de eerste taal. CREATIEVE CONTRUCTIE EN ONTWIKKELINGSVOLGORDE:
Door de bezwaren tegen de interferentiehypothese stonden niet langer de imitatie en
de eerste taal van de tweedetaalleerder in de belangstel ing, maar de creatieve
vermogens van de leerder zelf en de overeenkomsten tussen eerste- en
Document Outline
SAMENVATTING NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL
1. INLEIDING
2. ONTWIKKELING VAN MONDELINGE VAARDIGHEDEN
2.2 IMITATIE EN TRANSFER:
CREATIEVE CONTRUCTIE EN ONTWIKKELINGSVOLGORDE:
INTERACTIE EN TAALAANBOD
2.3 DEELTAALVAARDIGHEDEN
2.4 WELKE FACTOREN SPELEN EEN ROL?
2.5 TAALONDERWIJS
3. TAALAANBOD EN INTERACTIE
3.3 HET TAALAANBOD: DE VORM
3.4 HET TAALAANBOD: DE INHOUD
3.5 HET TAALAANBOD: DE FUNCTIE
3.6 EENVOUDIG VERSUS KROM NEDERLANDS
3.8 INTERACTIE
4. WOORDENSCHAT
4.3 HET LEREN VAN WOORDEN
4.4 GELEIDELIJKE VERDIEPING VAN WOORDKENNIS
4.5 WOORDEN LEREN IN HET ONDERWIJS
4.6 DE VIER FASEN VAN HET WOORDENSCHATONDERWIJS
5. LEZEN
5.1 LEZEN OP DE AMALIASCHOOL
5.2 STADIA IN HET LEREN LEZEN
5.3 KLEUTERS EN GESCHREVEN TAAL: ONTLUIKENDE GELETTERDHEID
5.4 AANVANKELIJK LEZEN EN AUTOMATISERING
5.5 VOORTGEZET LEZEN: LEZEN VAN TEKSTEN
5.6 LEZEN ALS INFORMATIEVERWERKING
6. SCHOOLSE TAALVAARDIGHEDEN
6.1 DE TAALEISEN
6.2 WANNEER ZIJN SCHOOLSE TAALTAKEN MOEILIJK?
6.3 MONDELINGE TAALTAKEN EN TAALVAARDIGHEDEN IN DE NIET-TAALVAKKEN
6.4 SCHRIFTELIJKE TAALTAKEN EN TAALVAARDIGHEDEN
7. TAALDOELEN, LEERSTOF EN TOETSING
7.2 TAALDOELEN, TOETSING EN SCHOOLSUCCES
7.3 TOETSING EN ONDERWIJSDOELEN
7.4 ZIN EN ONZIN VAN TOETSEN
7.5 TOETSING VAN TWEETALIGE LEERLINGEN
8. NT1, NT2 EN EFFECTIEF ONDERWIJZEN
8.1 KNELPUNTEN VOOR NT2-LEERLINGEN IN HET NEDERLANDS ONDERWIJS
8.2 OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN NT2- EN MOEDERTAALONDERWIJS
8.3 INHOUD EN ORGANISATIE VAN (TAAL) ONDERWIJS
9. NIEUWKOMERS
9.2 OPVANGMODELLEN
9.5 LIJN IN HET EERSTE OPVANGONDERWIJS
10. TAALBELEID
10.4 TAALBELEID OP VIER SOORTEN SCHOLEN