Hoofdstuk 2
Species Homo Sapiens en Homo Faber:
Zeer wijze mens, bestaat minstens 100.000 jaar, ook wel homo ludens: de spelende mens of homo
faber: de makende mens.
Het brein: zorgt er niet alleen voor dat we kunnen waarnemen en onthouden, maar ook dat we dingen
kunnen ordenen en in regelmaat onderscheiden → bewust of onbewust, regels over oorzaken en
gevolgen worden ontdekt → bij een voorval wat nú plaats vindt, kan worden geanticipeerd op een
toekomstig gebeuren.
Bewerkt, bewaard → proefondervindelijk gevarieerd en geïnnoveerd.
Mens is het minst gespecialiseerd → heeft de breedste biotoop (leefomgeving)
Door de grote hersenmassa kunnen we ding- doe- en denk systemen hanteren en kunnen we onze
eigen leefomgeving en levensmogelijkheden en voorwaarden ontwerpen.
Biologische evolutie gaat veel minder snel dan de culturele evolutie: Bedachte zaken, materieel en
immaterieel worden steeds verder ontwikkeld en naar volgende generaties doorgegeven → Daardoor
is voor deze species de biologische evolutie minder van belang geworden.
Technocultuur: alles om ons heen is bedacht en gemaakt.
Hiërarchie van behoeften:
1: Voedsel en drinken
2: Veiligheid: Dak boven het hoofd
3: Sociale ontwikkeling, ergens bij horen
4: Liefde, erkenning en zelfontplooiing (status en rol)
5: Esthetische behoeften: Schoonheid, decoratie etc.
Wordt niet alleen gedreven door behoeften, maar ook door lokale omstandigheden, politiek,
eigenzinnigheid, commercie en macht. Veel verschillende tijdperken qua materiaal, langzaam werd er gehandeld en kreeg men steeds meer
inzicht in mogelijkheden van het bewerken van materialen.
Primaire vraag ontwerper: Wordt de hulp adequaat geboden?
Product vervult niet alleen de hiërarchische behoeftes, het kan ook uitdrukken wie iemand als persoon
is of wil zijn → sociale status. Aanpassing van product kent ook veel psychologische en sociale
aspecten.
Product antropologie: Kan ontstaan als discipline, om het wat en waarom van die verschillende
niveaus van technische functie-vervulling, van individu tot maatschappij en ten aanzien van primaire
en hogere behoeften, systematischer te onderzoeken en te bestuderen dan tot nu toe gebeurde.
Kapitaalgoed: Om ge- en verbruiksgoederen te fabriceren, huisvesten e.d.
Infrastructuur: Op grotere schaal, voor verbinding etc.
Micro-milieu: Onder handbereik om veelvuldig en intensief te gebruiken.
Meso-milieu: Wanden, om af te scheiden van een klimaat of groep
Macro-milieu: Voor doorgang en verplaatsing.
Prothese: Vervangers
Orthese: Ondersteuners Verlengstuk theorie: Veel producten zijn verlengstukken van de mens.
Motorische verlengstukken voor de ledematen, bijv. een pincet.
Sensorische verlengstukken zijn voor de zintuigen, bijv. een bril.
Cognitieve verlengstukken zijn voor het brein, bijv. een agenda of rekenmachine.
Er zijn evenveel hulpmiddelen (gebruiksgoederen) denkbaar als dat er (combinaties van) menselijke
functies x intenties van individuele gebruikers zijn. → eindeloos veel tijd voor ontwerpen en de
dekking door hulpmiddelen is onvolledig. Consument vs. professioneel
Professioneel: Iemand die getraind, ervaren, langdurig gebruikend en door arbeidsorganisatie
gemotiveerd is, vak persoon
Consument: Iemand die veelal incidenteel, een veelheid van hulpmiddelen, gewoonlijk kortdurend en
vrijblijvender door elkaar gebruikt en daarvoor geen bijzondere opleiding heeft gehad.
Veel professionele producten worden tegenwoordig ook gebruikt door de consument. Drie biologische functiegroepen in serie:
Zintuigen (input en waarnemen) → Brein/ geheugen (Throughput, storage, denken en herinneren) →
Bot- en spierstelsel (output, handelen)
Het gaat niet altijd via de volgorde die is aangegeven, daarom wordt het ook wel een spiraal van
waarnemen, denken en doen genoemd. De meeste producten vervullen meer dan 1 soort behoeften (sensorisch, motorisch en cognitief) = Een
algemeen ondersteunend product. Sensorische ergonomie:
nadruk op zintuigfuncties, de waarnemingsprocessen en op de technische hulpmiddelen, onderdelen en
systemen die daarvoor in het bijzonder ondersteunen. Maakt veel gebruik van kennis uit de
(technische) fysica op de gebieden van optica en geluid en uit zintuigfysiologie zintuig psychologie.
Wegens de aard van producten is er veel relatie met grafisch ontwerpen, elektronica van signaal-
presentatie, beeldverwerking en communicatie psychologie. Cognitieve ergonomie:
Nadruk op het bewerken en onthouden van informatie, op bedenken, inschatten, beslissen, waarderen,
vooruitzien, plannen en op de technische hulpmiddelen: onderdelen en systemen die daarvoor in het
bijzonder ondersteunen. Bouwt in sterke mate voort op de psychologie van denken, besluiten,
onthouden en programmeren, op de meet- en regeltechniek, op de informatica en de systeemleer. Fysieke ergonomie:
Nadruk op de functies van het bot-spierapparaat voor het innemen van ruimte en lichaamshoudingen,
bewegen van ledematen, op het uitoefenen, opvangen en door leiden van krachten; en op de technische
hulpmiddelen, onderdelen en systemen die daarvoor in het bijzonder ondersteunen: kleine
verblijfsruimten, middelen voor vervoer, voor lichaamsondersteuning, handvatten, persoonlijke
beschermingsmiddelen, handwerktuigen, bedieningsonderdelen. Vindt ondergrond in diverse
verschillende vakken: anatomie, antropometrie, biomechanica, fysische antropologie en
bewegingswetenschap. Informationele ergonomie: Verband tussen sensorisch en cognitief
Omgevingsergonomie: Nadruk op systemen die goede voorwaarden scheppen voor het functioneren
van mensen in bepaalde ruimten. Algemene product kwaliteit: Nut, doelmatigheid, comfort en veiligheid van productgebruik.
Hoofdstuk 3.4
MPI: Mens-product interactie model. Bestaat uit 3 delen: mens, product en interactie.
Sub-model Mens: De mens staat aan de linkerkant met de input, throughput en de output. De
doorstroming via het decisie-element (bewustzijn) en de samenwerking met het geheugen zijn erin te
herkennen.
Hoofdstuk 10
Historische volgorde van product-subcategorie: stenen vuistbijl → gestage groei in complexiteit en
verscheidenheid van de technische oplossingen → Schaalgrootte neemt toe systemen en netwerken
met technische onderdelen worden meer uitgebreid.
Eerste 3 subcategorieën: cabines, supports en outfits. Over het algemeen eenvoudig in gebruik. De
functievervulling ervan verloopt gewoonlijk onopvallend en vergt weinig bewuste aandacht en sturing
2e subcategorie: grips, packs, and loads; tools. De sturing begint toe te nemen en de passiviteit van het
gebruik dus af te nemen.
3e subcategorie: bedieningsonderdelen (control) op apparaten en werktuigen, aard en interactie is
anders: weinig passief en de bedienende handeling verloopt weliswaar bewust, maar is toch
gewoonlijk motorisch eenvoudig. Stap van hanteren naar bedienen betekent dus de overgang naar simpeler motorische
handelingen. Mogelijk gemaakt door mechanismen, die de kracht en beweging van menselijke
bediening omzetten in een specifiek signaal, om een vooraf bepaald gevolg te hebben in de werking
van het apparaat. Kunnen al dan niet een extra krachtbron hebben. Eenvoudig of complex, eenmalig of
continu etc. Bedieningscomponenten verbeteren, vergemakkelijken en specificeren dus de beheersing
van de apparaten; minder kracht en minder sturing zijn nodig en effecten kunnen beter worden gericht
en getimed.
Bedieningsinput, zijnde een input mechanisme voor een apparaat:
Een materieel vormelement
Meestal een standaard onderdeel
Aan de buitenzijde van het apparaat/ werktuig
Op een goed bereikbare plaats bevestigd
Waarvan de bediening gewoonlijk een eenvoudige beweging is
Veroorzaakt een omzetting tot een intern machine-commando
Heeft tot gevolg dat de machine functies dusdanig veranderen en verlopen zoals de bediener
dit wil en verwacht.
Fysische aard van de input signalen: zijn merendeels mechanisch, ook pneumatisch, optisch,
elektrisch etc.
Speech display: De machine signaleert aan de bediener door gesproken woorden (navigatiesysteem)
Speech control: Machine reageert op gesproken woorden van de bediener.