Samenvatting
Gezond leven en werken
Leerjaar 1, periode 3
Inhoudsopgave
Pathofysiologie
§PF.1; Algemene redenen van overgewicht
De voornaamste oorzaken van overgewicht
Een obesogene leefomgeving; een omgeving waarin energierijk voedsel overal en de hele
dag door verkrijgbaar is. De verleiding om te veel en te vaak te eten en te drinken is
daardoor groot.
Individuele oorzaken;
De oorzaken kunnen per individu ook weer verschillen, een aantal voorbeelden hiervan:
Te grote porties eten/ drinken
Te veel voedingsmiddelen en/ of maaltijd met een hoge energiedichtheid innemen
(hoge calorie-inname)
Te veel snoepen en snacken tussendoor
Te veel suikerhoudende dranken drinken
Te veel alcohol drinken
Minder bewegen en sporten
Verandering van leefstijl
Stoppen met roken
Na een zwangerschap
Medicatie
Mentale problemen
Genetische invloed; mensen met een genetische aanleg tot obesitas komen gemakkelijker
aan als ze veel eten en weinig bewegen. Ook is het voor hen mogelijk moeilijker om dit
gewicht weer kwijt te raken.
De voornaamste gevolgen van (langdurig) overgewicht
De gevolgen die bij langdurig overgewicht mogelijk kunnen komen zijn:
Diabetes II
Hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten
Metabool syndroom (syndroom X/ insulineresistentiesyndroom); verhoogd risico op
abdominaal vet
Kanker
Galstenen
Gewrichtsontstekingen en -slijtage
Ademhalingsproblemen
Menstruatieproblemen
Psychische problemen
Mobiliteitsbeperkingen
Hypertensie
Dys-/ hyperlipedemie
Fysieke complicaties:
Kortademigheid
Verminderde glucosetolerantie
Factoren die te maken hebben met een positieve energiebalans
Fysiologische factoren;
Fysiologische factoren zijn factoren die hormonaal worden veroorzaakt.
Hormonen die hier mee te maken hebben:
Interne prikkels:
Gherline; hongergevoel creëren
Leptine; verzadigingsgevoel creëren (na een maaltijd)
CCK; zorgt voor onder andere galafscheiding en de vertering van macronutriënten.
Dit is een peptidehormoon en neurotransmitter die zich in de 12-vingerige darm
bevindt (jejenum).
Serotonine; neurotransmitter die invloed heeft op emoties, hongergevoel, stemming.
Oestrogeen; oestrogeen is een vrouwelijk geslachtshormoon, dat de aanmaak van
weefsel stimuleert.
Opioïden; dit zijn receptoren die pijn rem in het centrale zenuwstelsel.
Hypothyreoïdie; hierbij worden er te weinig schildklierhormonen aangemaakt door
de schildklier.
Corticosteroïden; deze worden door de bijnieren aangemaakt en bevorderen de
aanmaak van glucose, waardoor de suikerspiegel stijgt. Een gevolg is vetophoping.
Genetische factoren:
Genetische factoren zijn factoren die genetisch (DNA/ RNA) zijn bepaald.
Voorbeelden van genetische factoren zijn:
-
Prader-Willi-Syndroom; bij zuigelingen en baby’s leidt dit tot ondergewicht, omdat zij
niet in staat zijn voldoende te drinken. Bij kleuters, pubers en volwassenen leidt dit tot
een onverzadigbare eetlust.
Ontbreken leptine productie (ob-gene); hierbij maakt de persoon geen/
onvoldoende leptine aan, waardoor zijn een hongergevoel blijven houden.
Verdeling van bruin/ wit vetweefsel; de verdeling van wit en bruin vetweefsel kan
bij de ene persoon anders liggen dan bij een ander persoon. Dit kan leiden tot
overgewicht.
Sociale factoren;
Sociale factoren zijn beïnvloedingen uit externe prikkels.
Het voornaamste voorbeeld hiervan is een obesogene leefomgeving.
Onder een obesogene leefomgeving wordt het volgende verstaan:
-
Arbeid, vervoer en vrijetijdsbestending die weinig energie vraagt.
Fastfood, lege kcal, grote porties, goedkoop en grote verkrijgbaarheid
Psychische factoren;
Psychische factoren zijn factoren die worden beïnvloed door emoties
Voorbeelden hiervan zijn:
-
Compensatie eten; onaangename gevoelens weg eten.
Externe prikkels; extern eetgedrag: wat een ander doet na willen doen.
Lijngericht eten; doelbewust eten: heel erg letten op welke calorieën worden
ingenomen.
Meetinstrument; Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE)
Perinatale factoren;
Perinatale factoren zijn factoren die afkomstig zijn uit de voeding van een zuigeling.
Voorbeelden hiervan zijn:
-
Prematuren; voeding die niet afkomstig is vanuit borstvoeding.
Borstvoeding
§PF.2; Genen en medicatie Epigenetica; epigenetica is de studie waarin wordt bekeken in hoeverre het milieu een effect
heet op de genen, zonder het DNA aan te passen. Eeneiige tweelingen; de vetverdeling van eeneiige tweelingen zullen met dezelfde calorie-
inname en lichamelijke beweging hetzelfde zijn. Dit is bij twee-eiige en andere kinderen niet
zo het geval. Relatie genetische invloed op fysieke activiteit en vetopslag; bij een lage fysieke
activiteit zullen mensen met een genetische aanleg eerder aankomen dan mensen zonder
genetische aanleg. Zodra mensen een juist voedingspatroon hebben, dan zal het gewicht
stabiel blijven. Er is dus geen sprake van genetisch overgewicht, maar genetische invloed op
de vetopslag. Functie ghreline en leptine; ghreline (hongergevoel) en leptine (verzadigingsgevoel)
werken samen om het lichaam te voeden. Beide hormonen zijn peptidehormonen. Deze
hormonen zijn altijd in balans met elkaar, mocht het ene hormoon stijgen, dan daalt het
andere hormoon. Ghreline; Ghreline is een hormoon wat wordt aangemaakt door de maagcellen. Dit hormoon
verhoogt de gewichtstoename door middel van reuk, de eetlust. Verder zorgt het voor
efficiënte energieopslag.
Stijgt voor en daalt na de maaltijd. Stijgt als het lichaam in een negatieve energiebalans is,
wat afvallen moeilijk maakt. Leptine;
Leptine is een hormoon dat geproduceerd door de vetcellen. Dit hormoon werkt met name in
de hypothalamus. Reguleert de voedselintake en energieverbruik in respons tot vetopslag in
het lichaam.
Wanneer er meer vet is opgeslagen, stijgt de afgifte van leptine en verminderd de eetlust.
Minder vetopslag -> minder eetlust FTO-gen; mensen met een dubbel FTO-gen hebben na een maaltijd nog steeds een
verhoogd ghreline niveau in hun bloed, waardoor zij nog steeds geen verzadigd gevoel
hebben en hierdoor dus eerder wat te eten pakken. Dit gen heeft een grote invloed op
overgewicht. Medicatie; naast factoren zijn er ook medicijnen die een effect kunnen hebben op
overgewicht.
Voorbeelden hiervan zijn:
Anticonvulsiemiddelen: anti-epileptica medicijnen
Antidepressiva: antidepressieven
Antihistaminica: allergische reacties
Antipsychotica: bij schizofrenie, psychoses, bipolaire stoornissen, unipolaire
depressie
Betablokkers: ontlasten het hart
Cholesterolsyntheseremmers: cholesterol remmende medicatie
Corticosteroiden: ontstekingsremmers
Insuline: verlaagt de bloedglucosespiegel
Sulfonylureumderivaten: verlaging van de bloedglucoseconcentratie
Document Outline
Pathofysiologie
§PF.1; Algemene redenen van overgewicht
§PF.2; Genen en medicatie
§PF.3; Wit en bruin vet
§PF.4; Adipocytokines
§PF.5; vettransport en hyperlipidemie
§PF.6; Fasting en feasting
Onderzoek
§OZ.1; Begrippenlijst leerlijn onderzoek
Voedselbereiding
§VB.1; Dieetleer
Sociale wetenschappen
§SW.1; Soorten stress en stressoren
§SW.2; Stressoren en reacties
§SW.3; Stressoren en reacties
§SW.4; Gedrag en emoties
§SW.5; Soorten emoties