Inhoudsopgave
Hoofdstuk 0 De revolutie van organisatie en management ................................................................... 2
0.1
Inleiding ................................................................................................................................... 2
0.2
Ontstaan van het vakgebied .................................................................................................... 2
0.3
Ontwikkeling van handel en ontstaan van multinationale ondernemingen ........................... 2
0.4
Denkrichtingen en persoonlijkheden ...................................................................................... 2
0.5
Periode voor de industriële revolutie (400 v. Chr. – 1900 na Chr.) ......................................... 3
0.6
Frederick Taylor en het scientific management (± 1900) ........................................................ 3
0.7
Henri Fayol en de Generaal Ganagement-theorie (± 1900) .................................................... 3
0.8
Max Weber en de theorie van de bureaucratie (± 1920) ........................................................ 4
0.9
Elton Mayo en de Human Relations-beweging (± 1945) ......................................................... 4
0.10 Rensis Likert (E.A.) en het revisionisme (± 1950) .................................................................... 5
0.11 kenneth Boulding en de systeembenadering (± 1950) ........................................................... 6
0.12 Paul Lawrence en Jay Lorsch en de contingentiebenadering (± 1965) ................................... 6
0.13 Recente organisatietheorieën (1980+).................................................................................... 6
Philip Crosby (1926-2001) en kwaliteitszorg ................................................................................... 6
Henry Mintzberg (1939) en organisatiestructurering en strategische planning ............................. 6
Tom Peters (1942)en managementprincipes voor bedrijfsvoering ................................................ 7
Michael Porter (1947) en strategie ................................................................................................. 7
Michael Hammer (1948-2008) en herstructureren van bedrijfsprocessen .................................... 7
C.K. Prahalad (1941-2010) en concurrentie .................................................................................... 7
Jim Collins (1958) en bedrijfscultuur en leiderschap ...................................................................... 7
Kjell Anders Nordström (1958) & Jonas Ridderstråle (1966) en veranderingen in organisaties .... 8
Clayton Christensen (1952) en disruptie ......................................................................................... 8
Martin Seligman (1942) en de positieve technologie ..................................................................... 8
Kim Cameron (1946) en positief leiderschap .................................................................................. 8
Hoofdstuk 0 De revolutie van organisatie en management
0.1 Inleiding
Organisatiekunde kan je definiëren als ‘een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het
bestuderen van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en de wijze
waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden’. De definitie van
organisatiekunde omvat twee aspecten van het vakgebied, namelijk:
1. Een descriptief aspect. Dit is een beschrijving van het gedrag van organisaties, met de
motieven en gevolgen.
2. Een prescriptief aspect. Dit is een advies over te volgen van handelwijze en organisatie-
inrichtingen.
Bij organisatiekunde wordt het begrip interdisciplinariteit genoemd, een vaak misbruikte term.
Hiermee wordt bedoel dat de organisatiekunde veel elementen bevat die afkomstig zijn uit andere
wetenschappen. Als we alle bijdragen uit deze vakgebieden verzamelen die we nodig hebben voor een onderzoek of
project is dit echter nog geen interdisciplinaire, maar een zogenoemde multidisciplinaire aanpak. Een
interdisciplinaire aanpak gaat nog een stap verder. Twee andere begrippen uit de definitie zijn besturing en doeltreffendheid ofwel effectiviteit.
Besturing kunnen we omschrijven als ‘pogingen tot gerichte beïnvloeding’. De mate waarin de
besturing slaagt, wordt aangeduid met het begrip doeltreffendheid of effectiviteit.
0.2 Ontstaan van het vakgebied
In Nederland is organisatiekunde als afstudeerrichting aan de technische hogescholen kort na de
Tweede Wereldoorlog geïntroduceerd. Het vak heette toen bedrijfsorganisatie en was sterk
technisch georiënteerd. Het vak bedrijfskunde binnen overige studierichtingen aan universiteiten en hogescholen wordt ook
wel aangeduid met: Organisatiekunde, Bedrijfsorganisatie, Organisatieleer, Management en
Organisatie, Organisatie en Management of alleen Management.
0.3 Ontwikkeling van handel en ontstaan van multinationale
ondernemingen
De eerste, vroege voorbeelden van internationale handel gaan terug naar de tijd van de zogenoemde
handelsroutes. De zijderoute is een van de oudste handelsroutes, opgericht 2 v. Chr. Deze route
verbond Europa met het Midden-Oosten en Azië en daardoor de grote Romeinse en Chinese
beschavingen met elkaar.
0.4 Denkrichtingen en persoonlijkheden
De belangrijkste personen uit de geschiedenis van de organisatiekunde vertegenwoordigen vaak een
bepaalde stroming of denkrichting binnen de organisatiekunde.
0.5 Periode voor de industriële revolutie (400 v. Chr. – 1900 na Chr.)
Geordende verhandelingen op dit gebied zijn voor de twintigste eeuw zeldzaam. Toch troffen we
deze aan bij de oude Grieken zoals Socrates en Plato en veel later bij de Italiaan Niccolo Machiavelli.
Hij gaf tal van richtlijnen die vorsten, maar ook andere leiders, van nut kunnen zijn. Tot in de tweede helft van de achttiende eeuw overheerst het mercantilisme als economische
denkrichting. Deze stroming stelde dat het bezit aan geld of goud de enige welvaartsbron was.
0.6 Frederick Taylor en het scientific management (± 1900)
Frederick Taylor bood voor het eerst een systematische, samenhangende bedrijfskundige benadering
voor de wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Enkele hoofstukken uit
Taylors theorie over het bestuur en beheer van organisaties (scientific management) zijn:
1. Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van
bewegingsstudies.
2. Een vergaande taakverdeling en training van de arbeiders, waarbij elke handeling en
beweging precies is voorgeschreven.
3. Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders.
4. De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van het zoeken naar
werkmethoden en het scheppen van productievoorwaarden.
5. De juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie.
6. Het invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere productiekosten.
Verder stond hij een arbeidsverdeling voor van de leiding van de productieafdeling of werkplaats
over acht functies, die elk door een aparte functionaris uitgevoerd moest worden:
1. Tijd en kosten;
2. Werkinstructies;
3. Bewerkingen en hun volgorde;
4. Werkvoorbereiding en uitgifte;
5. Onderhoud;
6. Kwaliteitscontrole;
7. Technische leiding;
8. Personeelsbeheer.
Dit stelsel is bekend geworden onder de naam achtbazenstelsel. Onder zijn leiding werkte dit stelsel
maar het heeft verder nooit veel ingang gevonden vanwege de vele afstemmingsproblemen tussen
de chefs en onduidelijkheden voor de medewerkers.
0.7 Henri Fayol en de Generaal Ganagement-theorie (± 1900)
In Europa was Henri Fayol de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde over
de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten worden. Zijn General Management-theorie was bedoeld als onderwijsmodel. Hij onderscheidde zes
onafhankelijke managementgebieden:
1. Technisch;
2. Commercieel;
3. Financieel;
4. Zelf beschermend (hieronder verstaat hij veiligheid van mensen en eigendom);
5. Boekhouding;
6. Besturing.
De besturing zorgt voor de onderlinge samenhang op de overige gebieden. Deze besturing is
uiteraard het belangrijkste onderdeel van de functie van managers en bestaat uit vijf taken:
1. Plannen of vooruitzien;
2. Organiseren;
3. Bevel voeren;
4. Coördineren;
5. Controleren.
Eenheid van commando was voor Fayol het belangrijkste principe. Dit betekent dat iedere
werknemers slechts één (directe) baas boven zich heeft.
0.8 Max Weber en de theorie van de bureaucratie (± 1920)
Max Weber hield zich bezig met overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een sociologische
invalshoek. Grote organisaties hadden volgens Weber in zijn tijd de volgende kenmerken:
a. Sterk doorgevoerde taakverdeling;
b. Hiërarchische bevelstructuur;
c. Nauwkeurig afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
d. Onpersoonlijke relaties tussen functionarissen;
e. Werving op basis van bekwaamheden en kennis in plaats van vriendjespolitiek en
kruiwagens;
f. Bevordering en beloning op basis van objectieve criteria en procedures;
g. Uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels;
h. Vastlegging van alle gegevens in schriftelijke stukken, zodat op alles controle mogelijk is;
i. Aan restricties gebonden macht van functionarissen, ook die van hogere functionarissen.
Weber stelde dat indien een organisatie volgens de hiervoor genoemde kenmerken functioneerde, er
sprake is van een ideale bureaucratie. Een organisatievorm die, volgens hem, het meest doelmatig is.
0.9 Elton Mayo en de Human Relations-beweging (± 1945)
De Human Relations-beweging ontstond in de tijd dat Scientific Management de belangrijkste
stroming was en de daarbij horende sterk rationele benadering van de manier van werken in
organisaties. Elton Mayo voerde een serie experimenten uit waarbij hij het verband onderzocht
tussen verbetering van werkomstandigheden en de productiviteit. Elke verandering gaf een stijging
van de productie en de personen voelde zich minder vermoeid.
In het lichtsterkte-experiment bleek de achterliggende oorzaak te zijn de aandacht die de personen
kregen bij het experiment. Mayo bewees hiermee zijn theorie, dat naast objectieve factoren ook
subjectieve bepalend zijn voor het resultaat, zoals aandacht, zekerheid, het bij een groep horen en
waardering.
0.10 Rensis Likert (E.A.) en het revisionisme (± 1950)
Warren G. Bennis omschreef het aldus: de benadering van Taylor betreft een organisatie zonder
mensen en die van de HR-beweging betreft groepjes mensen zonder organisatie. Hij benadrukte de
noodzaak van een revisie van de uitgangspunten van de HR-beweging, waardoor de term
revisionisme ontstond. Verschillende schrijvers hebben een poging ondernomen tot overbrugging van de twee
tegengestelde stromingen: Likert, Herzberg, McGregor, Blake en Mouton. Deze schrijvers hebben dit
gedaan vanuit een geheel eigen invalshoek. Zo was Rensis Likert de eerste die een poging deed tot
overbrugging van de twee stromingen. Hij richtte zich met name op de organisatiestructuur en
communicatie, en ontwikkelde de zogenoemde (‘linking pin’-structuur, waarbij de organisatie
bestaat uit elkaar overlappende groepen, waarbij de leider van de groep ook lid is van een hogere
groep (linking pin). Een andere theorie is ontwikkeld door Frederick Herzberg. Zijn theorie was geënt op de
behoeftehiërarchie van de psycholoog Abraham Maslow. Deze onderscheidde vijf niveaus van
behoeften, naar de bevrediging waarvan elk mens volgens hem streeft. Dit alles ter verklaring van
het menselijk gedrag. Zodra een lager niveau is bevredigd is het streven gericht naar een hoger
niveau. In opklimmende volgorde zijn dit:
1. Fysiologische behoeften (eten, drinken, slapen, seks);
2. Behoefte aan zekerheid en veiligheid (bescherming, stabiliteit, regelmaat);
3. Behoefte aan acceptatie (vriendschap, erbij horen);
4. Behoefte aan erkenning (prestige, succes);
5. Behoefte aan zelfontplooiing (dragen van verantwoordelijkheid, ontwikkelingskansen,
creativiteit).
Document Outline
Hoofdstuk 0 De revolutie van organisatie en management
0.1 Inleiding
0.2 Ontstaan van het vakgebied
0.3 Ontwikkeling van handel en ontstaan van multinationale ondernemingen
0.4 Denkrichtingen en persoonlijkheden
0.5 Periode voor de industriële revolutie (400 v. Chr. – 1900 na Chr.)
0.6 Frederick Taylor en het scientific management (± 1900)
0.7 Henri Fayol en de Generaal Ganagement-theorie (± 1900)
0.8 Max Weber en de theorie van de bureaucratie (± 1920)
0.9 Elton Mayo en de Human Relations-beweging (± 1945)
0.10 Rensis Likert (E.A.) en het revisionisme (± 1950)
0.11 kenneth Boulding en de systeembenadering (± 1950)
0.12 Paul Lawrence en Jay Lorsch en de contingentiebenadering (± 1965)
0.13 Recente organisatietheorieën (1980+)
Philip Crosby (1926-2001) en kwaliteitszorg
Henry Mintzberg (1939) en organisatiestructurering en strategische planning
Tom Peters (1942)en managementprincipes voor bedrijfsvoering
Michael Porter (1947) en strategie
Michael Hammer (1948-2008) en herstructureren van bedrijfsprocessen
C.K. Prahalad (1941-2010) en concurrentie
Jim Collins (1958) en bedrijfscultuur en leiderschap
Kjell Anders Nordström (1958) & Jonas Ridderstråle (1966) en veranderingen in organisaties
Clayton Christensen (1952) en disruptie
Martin Seligman (1942) en de positieve technologie
Kim Cameron (1946) en positief leiderschap