METHODEN & TECHNIEKEN SAMENVATTING
WEEK 1
Een onderzoeksplan is een stappenplan om een onderzoek te doen. Een onderzoeksplan bestaat uit
de probleemstelling en het onderzoeks-ontwerp.
Probleemstelling: om tot je probleemstelling te komen, gebruik je eerdere onderzoeken en
verschillende theorieën.
Vraagstelling (WAT?): wat wil je precies weten? Gebruik hierbij een overkoepelende vraag met
een aantal deelvragen. Vraagstellingen hangen af van het type onderzoeksmethode:
o Beschrijvende trendvraagstelling: twee tijdstippen vergelijken
o Beschrijvende comparatieve vraagstelling: twee locaties/groepen vergelijken
o Verklarende vraagstelling: causale vraagstelling; waarom leidt X tot Y en waardoor?
o Voorspellende vraagstelling: causale vraagstelling; tot welke Y leidt X? Wat gebeurt er als
gevolg van …?
Doelstelling (WAARTOE?): waarom wil je dit weten en voor wie?
o Kennisprobleem: fundamenteel onderzoek; verkrijgen van inzicht en kennis
(wetenschappelijke relevantie)
o Praktijkprobleem: praktisch probleem wordt geprobeerd op te lossen (maatschappelijke
relevantie)
o Exploratief onderzoek: bij weinig kennis of gebrek aan praktische oplossing
o Toetsend onderzoek: controleren of bestaande kennis / oplossingen kloppen.
Theoretisch raamwerk: inhoudelijk pas volgend jaar.
Onderzoeksontwerp: hierin worden methodologische beslissingen beschreven.
Onderzoeksopzet (HOE?): hoe wil je het onderzoek opzetten? Maak gebruik van verschillende
methodes: grootschalig veldonderzoek, enquête, experiment, etnografisch veldonderzoek en
documentanalyse (al bestaande data). Houd rekening met het aantal meetmomenten, het aantal
mensen/groepen, retrospectief (verleden) of prospectief (toekomst).
Dataverzamelingsplan: welke data wil je verzamelen en op welke manier? (operationaliseren)
Denk aan de manier waarop je mensen gaat bereiken, hoe je ze enthousiasmeert om mee te
doen en waar je rekening mee moet houden. De kwaliteit van je gegevens moet goed zijn; dus
juiste instrumenten gebruiken en duidelijke taal. Verschil tussen kwantiteit en kwaliteit.
o Eén meetmoment is een cross-sectioneel onderzoek. Eén meetmoment met meerdere
groepen heet ook een cross-sectioneel onderzoek. Meerdere meetmomenten met
meerdere groepen is een trendonderzoek. Dezelfde groep volgen door de tijd heen is een
panelonderzoek.
o Je heb vier verschillende meetniveaus:
Nominaal: getallen zijn slechts een label. VB: geslacht, lievelingskleur, type delict.
Ordinaal: rangorde in getallen, maar geen gelijke intervallen. VB: opleidingsniveau,
drugsgebruik. Je kunt niet zeggen dat een VWO’er 3x zo slim is als een VMBO’er.
Interval: rangorde in getallen, met gelijke intervallen, maar geen vast nulpunt. VB:
temperatuur, attitudeschalen.
Ratio: rangorde in getallen, met gelijke intervallen, vast nulpunt. VB: aantal eerdere
veroordelingen, natuurkundige grootheden (lengte, prijs, gewicht).
Steekproefplan: bij wie wil je de data verzamelen? Vaak gaat dit over personen, groepen,
instituten of organisaties.
Wanneer: dit ligt per onderzoek anders, denk aan meerdere meetmomenten, een bepaalde
periode of een groot onderzoek.
Waar: waar je dit gaat doen hangt af om wat voor soort data het gaat. Bij primair onderzoek ga
je als onderzoeker zelf data verzamelen en de locatie van afname hangt heel erg af van het
onderzoek. Bij secundair onderzoek gebruik je al bestaande informatie, zoals politieadministratie.
Data-analyseplan: hoe wil je die data analyseren? Je beschrijft welke statistische analyses je gaat
uitvoeren. Dit zijn bijv. correlaties of het vergelijken van gemiddeldes
Rapportageplan: hoe wil je die data rapporteren? Dit kan in een mooi werkstuk zijn, maar je als
je denkt iets bij te kunnen dragen aan de wetenschap, kun je dit stuk ook omschrijven in
wetenschappelijke taal die de uitgever prefereert.
Variabele: vraag of stelling die verschillende waardes kan aannemen. Nominale variabele is een
categorische variabele. Dichotoom binair: speciale vorm van twee categorieën (man/vrouw of
ja/nee). Continue variabele: interval en ratio samen; SPSS doet dit ook en noemt dit scale. Continue
waardes: bv leeftijd of tentamencijfers (wel decimalen). Discrete waardes: bv hoeveel delicten of
hoeveel kinderen (geen decimalen). Likert scale vragen: vragen in hoeverre je het ergens mee eens
bent. Met zeven mogelijke waardes is dit een interval meetniveau.
Ontologie: ‘’zijnsleer’’. Onderzoekers met ontologische uitspraken houden zich bezig welke dingen er
in de werkelijkheid zijn. Ze beweren dat de sociale wereld op een bepaalde manier in elkaar steekt.
VB: hoe is de sociale werkelijkheid opgebouwd? Kunnen sociale structuren door mensen beïnvloed
worden of zijn mensen overgeleverd aan bestaande sociale structuren?
Epistemologie: ‘’kennisleer’’. Onderzoekers met epistemologische opvattingen houden zich bezig
met de wijze waarop kennis over de werkelijkheid vergaard moet worden.
Empirisch-analytische benadering:
Positivisme: er is een positieve ontwikkeling in de wetenschap; de wetenschap baseert zich
steeds meer op feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan. Belangrijk bij deze benadering
is de herhaalbaarheid van het onderzoek en de controleerbaarheid van de omstandigheden
waaronder het onderzoek wordt uitgevoerd. Op die manier verdwijnen namelijk persoonlijke
vertekeningen. Kritiek van Popper: (1) Ook niet-zintuigelijke waarneembare begrippen kunnen
belangrijk zijn (intelligentie en armoede). (2) Empirie alleen is onvoldoende; een theorie moet
falsifieerbaar zijn.
Waarneembare feiten (empirisme): theorievorming (inductie) leidt tot hypotheses (deductie) en
die moeten weer getoetst worden.
Neopositivisme: wetenschappelijke stroming die de eis van falsifieerbaarheid toevoegt aan het
positivisme. Onderzoekers binnen deze benadering streven naar nomothetische kennis: kennis
waarin regelmatigheden worden gezocht. Ze willen generaliserende uitspraken die gelden voor
de gehele populatie. De onderzoekers moeten zich waardevrij opstellen en van buitenaf
observeren (derdepersoonsperspectief).
Empirisch-interpretatieve benadering:
Bij deze benadering is het doel om de sociale werkelijkheid te begrijpen. Onderzoekers binnen deze
benadering streven naar idiografische kennis: kennis die het unieke beschrijft. De onderzoeker is zelf
het onderzoeksinstrument, want hij heeft de doelstelling om gebeurtenissen vanuit de visie van de
betrokkenen te beschouwen en te begrijpen. In deze benadering hanteren onderzoekers kwalitatieve
waardeverheldering, terwijl kwantitatieve onderzoekers slechts opzoek gaan naar waarnemingen die
uitsluitend uit de gebruikte instrumenten komen.
Document Outline
METHODEN & TECHNIEKEN SAMENVATTING
WEEK 1
WEEK 2
WEEK 3
WEEK 4
WEEK 5
WEEK 6
Extra hulpmiddelen
Handige schema’s om te kiezen wanneer je welke toets moet gebruiken
Stappenplan voor alles wat uitgevoerd kan worden in SPSS
Keuzeboom om te kiezen hoe je je data het best visueel kunt weergeven
Keuzeboom welke centrale tendentiemaat nuttig is om te gebruiken