Hoorcolleges Psychologie
Hoorcollege 1
Het doel van de psychologie:
Gedrag beschrijven
Gedrag begrijpen
Gedrag voorspellen
Gedrag beïnvloeden
Welzijn van de mensheid vergroten
Grondleggers:
William James -> schreef ‘The Principles of Psychology’
Gestalt Psychologie: Organisatie.
Sigmund Freud -> Psycho-analyse
Behaviorisme: Onderzoek naar gedrag (en niet anders)
Cognitieve psychologie: het brein is de hardware en de mentale
processen is de software.
Humanistische psychologie: de mens wilt steeds doorgroeien,
steeds meer leren.
De wetenschappelijke cyclus
1. Waarneming.
2. Formuleer een voorlopige hypothese.
3. Test die hypothese: specifieke voorspelling over een fenomeen
of iets anders.
4. Analyseer data en conclusie.
5. Rapporteer bevindingen.
6. Verder onderzoek en theorievorming. Theorie: Een
verzameling formele statements die uitleggen hoe en waarom
bepaalde gebeurtenissen gerelateerd zijn aan elkaar.
7. Nieuwe hypothese uit theorie.
Psychologische onderzoek
1. Descriptief onderzoek -> Case studie.
Bijv. zeldzame verwondingen, wolfskinderen, genieën, etc.
Nadeel -> N = 1.
2. Descriptief onderzoek -> Naturalistische observatie.
Bijv. gedrag van dieren, winkelpubliek, etc.
3. Descriptief onderzoek -> Survey-onderzoek.
Bijv. slaappatronen, politieke voorkeur, etc.
Je neemt een steekproef (deel populatie) die hopelijk
representatief is voor de gehele populatie.
4. Literatuuronderzoek
Bijv. Rijden mannen nu echt gevaarlijker? Bij halfzijdige
verlamming, helpt het om de gezonde zijde te trainen?
5. Correlationeel onderzoek
Bijv. Hangt hersenvolume samen met IQ.
Nadeel: Bron van misverstanden, door
foutieve correlaties, dingen kunnen
gewoon stom toeval zijn.
Directe correlatie, indirecte correlatie
(wordt beïnvloedt) en common
correlatie (twee dingen beïnvloeden).
6. Experimenteel onderzoek
Bijv. Wat is het effect van alcohol op reactiesnelheid?
Gaat om oorzaak en gevolg.
Je splitst je steekproef op in experimentele en controle
groepen.
Eisen aan een goed onderzoek:
Goede operationele definitie
- (bijv. ‘gezondheid’, ‘stress’, ‘talent’)
- Abstracte term concreet maken door er een meetbare
grootheid van te maken door te zeggen hoe je iets wilt
meten, de voorbeelden hierboven zijn nog niet concreet.
Hoge interne validiteit
- Bijv. geen confounders.
- Gebruik dubbelblind onderzoek.
Hoge externe validiteit
- Repliceerbaarheid.
- Generaliseerbaarheid naar andere situaties
Gebruik statistiek: ‘garbage in/garbage out’ -> De kwaliteit van de
uitkomst hangt ervan af wat je erin stopt.
Hoorcollege 2
Een neuron brengt signalen over aan:
1. Andere neuronen;
2. Spieren;
3. Klieren.
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (CZS) en het
perifere zenuwstelsel (PZS). Het CZS bestaat zelf weer uit de
hersenen en het ruggenmerg. Het PZS bestaat zelf uit het somatische
en autonome systeem. Het autonome zenuwstelsel bestaat een
parasympatisch (rust) en sympatisch (vlucht) deel.
De hypothalamus heeft veel functies, zoals het regelen van de
bloeddruk, de hartslag, het slaap-waakritme, de homeostase en het
voortplantingsgedrag.
Het limbische systeem regelt emoties. Het systeem zit onder de
cortex. De amygdala is betrokken bij angst en onprettige emoties.
De cortex bestaat uit 4 gebieden:
Blauw: Frontaalkwab -> Zorgt voor cognitieve, emotionele en
motivationele processen, zoals plannen, impulsbeheersing en
doelgericht handelen. Dus executieve functies. Dit gebied was bij
Phineas Cage aangetast.
Groen: Temporaalkwab -> bevatten o.a. de auditieve cortex en
werken nauw samen met de hippocampus. Ook het taalcentrum
ligt hier (Broca-centrum). Ook speelt
het een rol bij het geheugen.
Geel: Pariëtaal kwab -> spelen een
rol bij het integreren van de
zintuigelijke informatie en het
ruimtelijk denken.
Rood: Occipitaal kwab -> verwerken
visuele informatie, waarbij er ook
betekenis aan deze informatie
gegeven wordt, dus de perceptie.
Hoofdstuk 4 uitgelegd aan de hand van 5 onderwerpen:
Onderwerp 1
Gebieden in de hersenen zijn gespecialiseerd in bepaald functies.
Schade aan zo’n gebied leidt dus tot selectief
functieverlies.
Tegenwoordig heerst de lokalisatiegedachte: “Mentale
functies hebben een eigen plek in het brein”. De voorloper
hiervan is de frenologie, waarbij het brein werd ingedeeld
in emoties. Nu weet men dus dat dat niet klopt.
Onderwerp 2
Size matters
1) Verschillen binnen het lichaam. De grootte van een stuk cortex
wat een bepaald lichaamsdeel representeert, geeft aan hoe
gevoelig het lichaamsdeel is. Het wordt gerepresenteerd in een
homunculus.
2) Verschillen binnen het lichaam. Bij taxichauffeurs is een deel
van de hippocampus vaak vergroot, dit is het deel voor
ruimtelijk inzicht.
3) Verschillen tussen soorten. Bij een naakte molrat is het stuk
van de cortex voor de neus procentueel veel groter dan die bij
de mens. De mens heeft dus een minder gevoelige neus dan de
naakte molrat.
4) Verschillen tussen soorten. De mens heeft de grootste frontale
cortex van alle diersoorten. Dit onderscheid ons als mens, want
hierdoor kunnen we heden, verleden en toekomst
onderscheiden.
Onderwerp 3
Toepassing: we kunnen tegenwoordig hersenactiviteit meten,
beïnvloeden en koppelen aan een computer.
Mentale activiteit gaat gepaard met hersenactiviteit. Als er een deel
in de hersenen actief is, dan zal daar ook veel energie verbruikt
worden en moet daar veel bloed naartoe gaan. Dit kan gemeten
worden met verschillen apparaten, zoals een EEG
(electroencephalogram), MEG, PET-scan en MRI.
Met fMRI (functionele MRI) kan precies gezien worden waarvoor de
hersengebieden voor functioneren. Als bij het zien van een beertje 2
gebieden oplichten en vervolgens een zwarte achtergrond met witte
stipjes wordt laten zien en er nog maar 1 van de twee oplicht, dan
weet je dat het gebied wat niet meer oplicht, verantwoordelijk is voor
het zien van het beertje. Dit proces heet subtraction.
Hersenactiviteit beïnvloeden:
Brain implant: deep brain stimulation (bijv. bij Parkinson).
TMS: bepaalde gebieden van de hersenen op actief zetten door
middel van magnetisme.
Onderwerp 4
Er is sprake van een 1-op-1 relatie tussen
organisatie van het zintuig en de cortex ->
somatotopie. Plekken op het lichaam die dicht bij
elkaar zitten, liggen ook in de cortex dicht bij
elkaar.
Retinototopie: Organisatie in het
visuele systeem.
Tonototpie: Organisatie in het
auditieve systeem. De verschillende
toonhoogtes zijn zo georganiseerd.
Onderwerp 5
De linker- en rechterhemisfeer verschillen van elkaar:
De meeste sensorische info komt binnen in de contralaterale
hemisfeer. Een visuele prikkel wordt ontvangen op het
linkernetvlies van het oog, maar gaat vervolgens naar de
rechter hemisfeer. 1 uitzondering: het reukzintuig, hierbij vindt
er geen kruising plaats.
In het algemeen gebeurt motorische controle vanuit de
contralaterale hemisfeer.
De beide hemisferen zijn gespecialiseerd voor bepaalde
functies (‘lateralisatie’).
Lateralisatie:
Linker hemisfeer: taal; analytisch redeneren.
Rechter hemisfeer: artistiek; verbanden leggen.
Bij linkshandigen is dit vaak andersom!
Document Outline
Hoorcollege 1
Hoorcollege 2
Hoorcollege 3
Hoorcollege 4
Hoorcollege 5
Hoorcollege 6
Hoorcollege 7
Hoorcollege 8
Hoorcollege 9