GZW1023 Training Methodologie bijeenkomst 1 t/m 4 voorbereiding
Training M1: Frequentiematen van ziekte
Een probleem bij het berekenen van de periodeprevalentie is het vaststel en van de
noemer; dus het aantal personen in de totale populatie. Vooral in een open
populatie (dynamische populatie) zal het aantal personen in de populatie
gedurende de periode schommelen. Als schatting voor de noemer wordt daarom
vaak de ‘’mid-term population’’ gebruikt (ook wel als de periode één jaar bestrijkt
de ‘’mid-year population’’).
Dit is:
waarin: Nbegin = omvang populatie begin periode, Neind = omvang populatie eind
periode
Ook bij het berekenen van de incidentie is het bepalen van de noemer soms een
probleem. Er zijn drie verschil ende situaties, waarin de (noemer van) incidentie op
een verschil ende manier berekend wordt:
1. In een gesloten populatie kan de cumulatieve incidentie (CI) berekend worden.
De grootte van de populatie is dan gedurende de hele periode hetzelfde, namelijk
het aantal personen dat aan het begin van de follow-up aanwezig is (tenzij er
personen ‘’lost to follow-up’’ zijn).
2. In een open populatie wisselt de grootte van de populatie voortdurend. Daarom
kan in een open populatie de CI niet berekend worden. Daarvoor in de plaats kan
de incidentie dichtheid (ID) berekend worden. De beste manier om deze ID uit te
rekenen, is door voor de noemer het aantal persoonsjaren te tel en (per persoon
precies tel en, hoeveel jaren hij/zij tot de onderzoekspopulatie behoort en dat
optellen voor alle personen).
3. Het is niet altijd precies bekend welke personen hoe lang tot de
onderzoekspopulatie behoren. In dat geval kan de ID geschat worden door in de
noemer de ‘’mid-term population’’ te gebruiken.
Bij het berekenen van de incidentie worden in de noemer al een die personen
meegerekend die de ziekte kunnen krijgen (populatie ‘’at risk’’). Bijvoorbeeld
vrouwen waarbij de baarmoeder verwijderd is, kunnen geen baarmoederhalskanker
krijgen en dienen dus (als deze informatie beschikbaar is) bij voorkeur (ook in de
noemer) niet te worden meegeteld bij het berekenen van incidentie. Voor het
berekenen van de incidentie betekent dat, dat alle personen die aan het begin van
de periode de betreffende ziekte hebben niet in de noemer worden meegeteld.
Opgave 1
Sinds 1986 wordt door de Universiteit Maastricht en TNO Voeding de
‘’Nederlandse Cohort Studie’’ (NLCS) uitgevoerd. Het cohort bestaat uit
120.852 mannen en vrouwen van 55-69 jaar (die allen bij het begin van de
studie nog geen kanker hadden). Het onderzoek is uitgevoerd om te
onderzoeken of er een relatie is tussen voeding en kanker. Alle deelnemers
hebben in 1986 een uitgebreide schriftelijke vragenlijst ingevuld over onder
andere hun voedingsgewoonten, overige leefgewoonten, medische
voorgeschiedenis en familiaire belasting met kanker. Incidente
kankergevallen die in de loop der jaren zijn opgetreden, worden opgespoord
met behulp van het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd
Archief (PALGA) en de regionale kanker registraties. Het aantal nieuwe
maagkankerpatiënten tussen 1986 en 1992 (periode van 6,3 jaar) is
weergegeven in de volgende tabel:
a. Wat is de cumulatieve incidentie in het eerste jaar? En in het tweede,
derde, vierde en vijfde jaar? En in het 6e + 7e jaar? Neem aan dat geen
van de deelnemers aan het onderzoek uitgevallen is.
Cumulatieve incidentie = totaal aantal nieuwe zieken in een bepaalde
periode / totaal aantal personen in populatie begin periode (personen at
risk) x 100%
Jaar 1: (34 / 120.852) x 100% = 0,0281% per jaar (2,81x10-4 per jaar)
Jaar 2: (40 / (120.582 – 34)) x 100% = 0,0331% per jaar (3,31x10-4 per
jaar)
Jaar 3: (41 / (120.582 – 34 – 40)) x 100% = 0,0339% per jaar (3,39x10-4
per jaar)
Jaar 4: (48 / (120.582 – 34 – 40 – 41)) x 100% = 0,0398% per jaar
(3,98x10-4 per jaar)
Jaar 5: (51 / (120.582 – 34 – 40 – 41 – 48)) x 100% = 0,0423% per jaar
(4,23x10-4 per jaar)
Jaar 6 + 7: (68 / (120.582 – 34 – 40 – 41 – 48 – 51)) / 1,3 x 100% =
0,0434% per jaar (4,34x10-4 per jaar)
Cumulatieve incidentie mag hier berekend worden. Er is namelijk
sprake van een gesloten populatie.
Noemer bestaat uit mensen at risk dus zonder aandoening aan
begin van betreffende jaar.
b. Stel dat de gegevens over het aantal incidente ziektegevallen niet per jaar
bekend zijn, maar wel over de totale periode van 6,3 jaar (nl. 282).
Bereken de gemiddelde jaarlijkse cumulatieve incidentie. Ga hierbij uit
van het totaal aantal nieuwe gevallen. Neem aan dat geen van de
deelnemers uitgevallen is.
Gemiddelde jaarlijkse cumulatieve incidentie: (282 / 120.582) / 6,3 x
100% = 0,037% per jaar (3,70x10-4 per jaar)
Als de incidenties per jaar bekend waren had je de antwoorden
van a beter kunnen middelen dan is de uitkomst beter: 3,68x10-4
per jaar.
c. Mag je de aanname bij vraag a en b wel maken?
Nee, er is sprake van een heel groot cohort wat relatief lang
gevolgd wordt, namelijk 6 jaar. Er wordt hier vanuit gegaan dat er
sprake is van een gesloten cohort, maar het is erg aannemelijk dat
er sprake zal zijn van uitval (loss to follow-up). Wanneer er sprake is
van een dynamische populatie moet je gebruik maken van de
incidentiedichtheid en om deze te berekenen moet ook de
persoonstijd van iedere deelnemer bekend zijn.
Conclusie: bij een groot cohort dat vele jaren wordt gevolgd is
uitval te verwachten.
d. Bij het berekenen van de incidentiedichtheid hoef je geen aanname te
maken omtrent uitval. Waarom niet? Welke gegevens van de NLCS-
deelnemers heb je nodig om de incidentiedichtheid uit te rekenen?
De incidentiedichtheid wordt al berekend tot aan einde (sterfte of
ziekte door uitval). Incidentie dynamische populatie wordt hierbij
niet uitgedrukt tot aantal leden maar totale persoonstijd, hiermee
wordt dus geen rekening gehouden met uitval. Je moet het totaal
aantal nieuwe zieken in een bepaalde periode weten en dit delen
door het totaal aantal geobserveerde persoonsjaren at risk
gedurende periode.
Er wordt rekening gehouden met uitval d.m.v. persoonstijd at risk
Specifieker tijden die mensen hebben meegedaan gebruiken
1. Wie van de deelnemers maagkanker kreeg
2. Persoonstijd at risk van iedere deelnemer tijd tussen start
deelname en bereiken van eindpunt studie:
o Maagkanker gekregen
o Einde van de studie
o Overlijden
Opgave 2
Kim, een studente gezondheidswetenschappen, heeft in een
wetenschappelijk tijdschrift een artikel gelezen waarin een nieuwe ziekte,
genaamd ‘’studentenkoorts’’, wordt beschreven. Deze ziekte komt
voornamelijk voor bij studenten en is (vermoedelijk) het gevolg van ongezond
en onregelmatig eten, onregelmatig slapen, heimwee en stress voor
examens. De eerste symptomen van studentenkoorts lijken op griep, inclusief
koorts. Deze koorts verdwijnt wel weer, maar de ziekte wordt chronisch
(studenten kunnen dus ook maar éénmalig de ziekte krijgen). ‘s Avonds bij de
studentenvereniging ontstaat een discussie over studentenkoorts. Judith
(eerstejaars student geneeskunde) denkt dat de ziekte vaker zal voorkomen
onder uitwonende studenten, omdat die meer risicogedrag vertonen. Kim en
Judith willen een onderzoek opstarten naar de incidentie van studentenkoorts
bij de leden van de eigen studentenvereniging. Deze vereniging is geschikt
voor zo’n onderzoek omdat studenten alleen aan het begin van hun eerste
jaar aan de universiteit lid mogen worden van de vereniging. De vereniging is
bovendien niet zo groot. Kim en Judith vinden dat zo’n onderzoek dan wel
meerdere jaren moet duren. Judith is toch nog lang niet klaar met haar studie,
daarom besluit ze de leden van de studentenvereniging 5 jaar te volgen. Ze
beginnen het onderzoek met alle studenten die op dat moment lid zijn. Zolang
het onderzoek loopt nemen alle leden deel aan het onderzoek. Dus ieder jaar
komen er nieuwe eerstejaars bij en alle leden die zich uitschrijven, verdwijnen
uit het onderzoek. Ze tellen ieder half jaar hoeveel studenten lid zijn en
hoeveel nieuwe ziektegevallen er zijn opgetreden. a. Vormen de leden van een studentenvereniging een open of een gesloten
populatie?
Er is sprake van een dynamische populatie/open karakter, aangezien het
lidmaatschap vasthangt met een specifieke toestand en eindigt zodra het
individu niet meer in deze toestand verkeert, het lidmaatschap is van
variabele duur en samenstel ing van de studentenvereniging wisselt van
moment tot moment. Er komen ieder jaar nieuwe eerstejaars studenten bij
en alle leden die zich uitschrijven verdwijnen uit het onderzoek.
b. Wat is het totaal aantal (gezonde) persoonsjaren in het onderzoek van
Judith? (gebruik bij het berekenen tabel 1; rond af op halve jaren).
Totaal aantal gezonde persoonsjaren opgeteld per lid (hoeveel jaren ieder
lid tot onderzoekspopulatie behoort studenten die at risk zijn): 1 + 1 + 1 +
2 + 1 + 2 + 1 + 3 + 1,5 + 1 + 2,5 + 1,5 + 3,5 + 1 + 2 + 0,5 + 4 + 4 + 2 + 5 + 2,5 +
2,5 + 0,5 + 1 + 1 + 4 + 4 + 0,5 + 1 + 0,5 + 3 + 3 + 2 + 0,5 + 2 + 2 + 2 + 1 + 0,5 +
1 + 1 = 76 jaren
c. Wat is het aantal nieuwe gevallen van studentenkoorts gedurende het
hele onderzoek?
Aantal nieuwe gevallen: 11 (incidente gevallen)
(Prevalente gevallen: studenten die bij instroom onderzoek al ziek zijn
zijn niet at risk).
d. Bereken met behulp van b en c de incidentiedichtheid van
studentenkoorts (per jaar).
Incidentiedichtheid = totaal aantal nieuwe zieken in een bepaalde
periode gedeeld door het totaal aantal geobserveerde persoonsjaren
at risk gedurende periode.
Incidentiedichtheid studentenkoorts per jaar: 11 geval en/76
persoonsjaren-at-risk = 0,1447 per jaar/jaar-1
e. Hadden Kim en Judith niet beter de cumulatieve incidentie kunnen
uitrekenen? Leg uit.
Nee, cumulatieve incidentie kan alleen bij cohort (gesloten populatie)
berekend worden, dit is een open populatie. In een open populatie wisselt
de grootte van de populatie voortdurend. Daarom kan in een open
populatie de cumulatieve incidentie niet berekend worden. Het totaal