Uitwerking taken GZW1024 Gezondheid, Voeding en Bewegen
Taak 1
1. Vul de tabel in.
Chimpansee
Jager-verzamelaar
Moderne Westerse mens
Leefomgeving en
Bos
Veel lopen
Westerse bewoning
dagbesteding
Eten zoeken
Jagen
Veel zitten
Open vlaktes
Lichamelijke verschillen Kleine hersenen Grote hersenen
Minder beweging
Lange armen
Kleine darmen
Meer overgewicht
Lopen op
Mechanismen om te helpen
Meer vet
handen en
hardlopen (grote bilspier, groter Minder spieren
voeten
evenwichtsorgaan, etc.)
Veel klimmen
Langere duim
Uitstekende neus
Wat wordt er gegeten? Planten
Relatief hoge dietary quality
Gevarieerd dieet
Larven
(DQ; veel vlees/hoge
Verschilt ook sterk tussen
Heel af en toe
energiedichtheid)
populaties
vlees
Licht bewerkt voedsel
Veel zout, suiker, vet
Planten
Bewerkt voedsel
Hoe komt men aan
In het bos continu Plantaardig voedsel
Supermarkt
voedsel?
zoeken naar
verzamelen
Restaurants
eten
Jagen voor vlees
Via handel
2-3 km/dag
Intensieve samenwerking
lopen
Verwerking van voedsel
Inzicht in de natuur
Wanneer en onder
Wanneer er eten Z.s.m. bereiden en eten
Wanneer je zin hebt
welke omstandigheden gevonden wordt
eet men?
Hoe staat het met de
Gezond
Gezond
Mismatchaandoeningen
gezondheid?
Minder gezond
(Leonard, 2014)
(Lieberman)
2. Wat is de evolutietheorie?
De evolutietheorie is de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven en voor
de verscheidenheid aan soorten op Aarde. Ze beschrijft het proces waarbij erfelijke eigenschappen
binnen een populatie van organismen veranderen in de loop van de generaties als gevolg van
genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie.
Principe van evolutie
Erfelijkheid
Organismen kunnen bepaalde eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen. Zulke
eigenschappen worden erfelijke eigenschappen genoemd en kunnen van ouders op nakomelingen
worden doorgegeven. Erfelijke eigenschappen kunnen op verschillende manieren worden
overgedragen:
Overerving van de ouders op de nakomelingen; bij eukaryoten is dit de overdracht van het
genetisch materiaal in de celkern. Dit is de belangrijkste manier.
Overdracht van genetisch materiaal van celorganellen van eukaryoten zoals mitochondriën en
plastiden, vaak via de eicel (de vrouwelijke lijn).
Horizontale genoverdracht is een proces waarbij genetisch materiaal wordt uitgewisseld tussen
twee niet-verwante organismen, dus zonder dat er een familierelatie is tussen de twee organismen.
Dit komt vooral voor bij micro-organismen.
Een erfelijke eigenschap hoeft zich niet altijd in directe nakomelingen te uiten (genexpressie en
fenotype), maar kan ook generaties overslaan. Bij mensen is een voorbeeld van een erfelijke
eigenschap de kleur van de ogen.
Ontstaan van genetische variatie
Door mutaties, recombinaties, netwerkevolutie, endosymbiotische genoverdracht en door horizontale
genoverdracht kunnen organismen met nieuwe eigenschappen ontstaan.
zijn veranderingen in het erfelijk materiaal (DNA of RNA) van een organisme. Er zijn drie
hoofdtypen van mutaties:, . Beschadiging van de
genen bij mutaties, bijvoorbeeld door straling, chemische invloeden of kopieerfouten, wordt bestreden
door mutatiereparatiesystemen in de cel; niet-repareerbare mutaties worden meestal in latere
generaties weggeselecteerd.[4]
kunnen nieuwe eigenschappen ontstaan. Met recombinatie wordt de herschikking
van de genetische eigenschappen van een individu aangeduid. Het gevolg hiervan is dat het
nageslacht een andere combinatie van genen heeft dan elk van beide ouder-individuen. In de
moleculaire biologie wordt recombinatie in engere zin gebruikt als het gevolg van een crossing-over.
Daarbij worden genen die gelinkt zijn (doordat ze op hetzelfde chromosoom liggen) tijdens de meiose,
verdeeld over twee homologe chromosomen. De link tussen beide genen wordt in dit proces
verbroken.
of laterale genoverdracht is een proces waarbij genetisch materiaal tussen
twee organismen wordt uitgewisseld (genetische uitwisseling), zonder dat er een nauwe familierelatie is
tussen de twee. Als sprake is van horizontale genoverdracht verloopt evolutie waarschijnlijk op een
andere manier dan wanneer organismen hun erfelijk materiaal alleen van hun ouders kunnen krijgen.[5]
is een andere oorzaak van genetische variatie. De endosymbiontentheorie verklaart
hoe eukaryoten (zoals planten, schimmels en dieren) geëvolueerd zijn uit bacteriën. De herkomst van
mitochondria en plastiden (zoals bladgroenkorrels) in eukaryote cellen wordt verklaard door
endosymbiotische opname van prokaryoten. In het geval van endosymbiose treedt endosymbiotische
genoverdracht (EGT) op: er wordt erfelijk materiaal van de endosymbiont overgedragen via het
cytoplasma naar de celkern van de gastheercellen. Op deze manier heeft endosymbiose tot een zo
nauwe band geleid tussen beide symbiotische partners, dat er een nieuw organisme is ontstaan.
Endosymbiose is in verschillende vormen nog steeds in de natuur waarneembaar.
is een vorm van evolutie waarbij nieuwe levensvormen ontstaan door samenvoeging
in plaats van door opsplitsing van bestaande organismen. Reeds gescheiden soorten en zelfs geheel
niet-verwante organismen kunnen zich samenvoegen.
Selectie
Sommige individuen in een populatie bezitten een voordelige combinatie van allelen (genvarianten)
en zijn daardoor beter toegerust om te overleven dan andere. Door natuurlijke selectie zullen deze
individuen meer nakomelingen krijgen, zodat in de populatie de voordelige eigenschap vaker gaat
voorkomen. Een voorbeeld van een voordelige eigenschap is een brede snavel wanneer voor een
populatie vinken alleen zaden beschikbaar zijn. Wanneer de omstandigheden veranderen en
bijvoorbeeld alleen insecten beschikbaar zijn, zullen vrijwel alleen vinken met een combinatie van
allelen die leidt tot een smalle snavel overleven en nakomelingen krijgen. De allelen voor een brede
snavel zijn echter mogelijk nog in de genenpool van de populatie aanwezig en kunnen bij wijzigende
omstandigheden weer tot expressie komen.
Natuurlijke selectie wordt gezien als het belangrijkste evolutiemechanisme, waardoor populaties
aangepast raken aan de omstandigheden. Hoewel de evolutie van een soort meestal langzaam
plaatsvindt en er pas na tientallen generaties een verandering waar te nemen is, ontstaan op een
geologische tijdschaal nieuwe soorten en hebben alle soorten uiteindelijk een gemeenschappelijke
afstamming.
Omdat een evolutionaire tijdschaal uitgaat van het aantal generaties en de generatietijd van
eencellige micro-organismen veel korter is dan van hogere organismen, rekt de evolutionaire tijdschaal
voor de vroege ontwikkeling sterk op, zoals uitgelegd bij diepe tijd. Daarnaast kunnen de genen van
een populatie veranderen door genetische drift, een willekeurig proces.
Naast natuurlijke selectie zijn ook andere soorten selectie mogelijk, zoals seksuele selectie of
kunstmatige selectie. Seksuele selectie is selectie op eigenschappen die voor overleven wellicht
onvoordelig zijn, maar wel gunstig voor voortplanting. Kunstmatige selectie komt voor bij het door
mensen fokken van huisdieren of kweken van planten.
3. Hoe is ons voedings- en bewegingspatroon door de jaren heen veranderd?
Vroeger
Veel lichamelijke activiteit
Relatief groot gebied waarin voedsel werd gezocht
Dieet bestaat uit een combinatie van plantaardige en dierlijke producten
Dieet heeft een relatief hoge energiedichtheid (veel vlees) vergeleken met gerelateerde soorten
Nu
Zeer efficiënte voedingsindustrie (weinig beweging, veel voeding)
o Dit leidt tot een sterk positieve energiebalans
(Leonard, 2014)
Homo Erectus
Plantaardig voedsel
Vlees
Verwerking van voedsel met eenvoudige gereedschappen
Lange afstanden lopen
Jagen
IJstijd
Grotere hersenen -> meer energie nodig
Verbeterde samenwerking
Veel vet opslaan om periodes van schaarste te kunnen
overleven
4 manieren om energie te gebruiken nadat basisbehoeften
voorzien zijn:
1. Energie opslaan als vet
2. Actiever leven
3. Energie gebruiken om te groeien
4. Meer nakomelingen krijgen en grootbrengen
Tegenwoordig
Weinig lichamelijke activiteit
Eten bevat veel vet en suiker
Positieve energiebalans
Voedingswaarden
(Lieberman)
4. Wat zijn de gevolgen van deze veranderingen?
Een hoge prevalentie van obesitas
(Leonard, 2014)
Mismatch: een individu is slecht geadapteerd aan een bepaalde leefomgeving.
Mismatchaandoening: een aandoening die voortkomt uit het feit dat ons paleolithische lichaam
slecht of onvoldoende aan bepaalde vormen van modern gedrag en hedendaagse
omstandigheden is geadapteerd.
Dysevolutie: het doorgeven van (schadelijke) omgevingsfactoren die leiden tot
mismatchaandoeningen
o GEEN vorm van biologische evolutie
(Lieberman)
1. Wat zijn de menselijke eigenschappen op het gebied van voeding en bewegen?
Verzamelen plantaardig voedsel, jagen naar vlees, intensieve samenwerking, bewerking van
voedsel, mensen hebben korter verteringsstelsel gekregen, zicht: van dichromatisch naar
trichomatisch om meerdere groentinten te onderscheiden vanwege plantaardig voedsel,
kleinere snijtanden, grotere kaak en kiezen om plantaardig voedsel te verwerken, handen:
langere duim, kortere vingers, vingers die bestaan uit robuuste kootjes, beter gooien. Groter
BMI: minder bewegen, meer eten (Lieberman voedingswaardentabel, Leonard: PAL physical
activity level, subsistante groepen, energierijke voeding als kwalitatieve voeding). Zwaardere
hersenen. Verbouwen op land: kleinere mensen (fysiek zwaarder werk, meer verteerbaar
voedsel), meer infectieziekten (iedereen woonde heel dicht op elkaar). Hoe zijn de menselijke
eigenschappen een goede aanpassing aan de oorspronkelijke leefomgeving? (jagers en
verzamelaars)
2. Welke invloed hebben voeding en bewegen op onze gezondheid?
Verwerkt voedsel: snellere hogere bloedsuikerspiegel. Pleziersysteem: lichaam kan niet
inschatten hoeveel we moeten eten hormonen geven aan dat we continu moeten eten.
Geluksstofje.
3. Tabel aanvullen
4. Kijken naar ervaringen
Eerst Lieberman, daarna Leonard.
Document Outline
Principe van evolutie
Erfelijkheid
Ontstaan van genetische variatie
Door mutaties, recombinaties, netwerkevolutie, endosymbiotische genoverdracht en door horizontale genoverdracht kunnen organismen met nieuwe eigenschappen ontstaan.
Selectie
Sommige individuen in een populatie bezitten een voordelige combinatie van allelen (genvarianten) en zijn daardoor beter toegerust om te overleven dan andere. Door natuurlijke selectie zullen deze individuen meer nakomelingen krijgen, zodat in de popu...
Probleemstelling:
Leerdoelen:
1. Welke voedingsstoffen zijn er, waar bestaan ze uit en wat doen ze?
2. Wat gebeurt er bij een tekort aan deze voedingsstoffen?
3. Wat is het verschil tussen verzadigde en onverzadigde vetten?
4. Wat is het verschil tussen de essentiële en niet-essentiële vetten en eiwitten?
5. Wat zijn vezels en wat is de functie van vezels?
6. Hoe komt er energie vrij uit macronutriënten?
Probleemstelling
Leerdoelen
Literatuurtips
1. Welke externe factoren beïnvloeden eetgedrag?
2. Welke interne factoren beïnvloeden eetgedrag? (hongergevoel)
1. Hoe zijn de spieren opgebouwd? (wat zijn eigenschappen van spiervezels)
2. Hoe komt energie voor beweging vrij? (Welke stoffen worden er verbrand en welke stoffen komen er vrij?)
3. Hoe komt een beweging tot stand?
Probleemstelling
Leerdoelen
Literatuurtips
1. Wat is de beweegrichtlijn?
1a. Hoeveel mensen voldoen aan de beweegrichtlijn?
1b. Hoe zit dat met de rest van Europa?
2. Wat zijn de gevolgen als je niet aan deze richtlijnen voldoet?
3. Wat zijn effecten van zitten op de gezondheid? (mechanismen)
4. Wat is beter, sporten of minder zitten?
5. Wat is het verschil tussen sedentair gedrag en inactief zijn?
Probleemstelling
Leerdoelen
1. Wat hebben ouders voor een invloed op voedselvoorkeur?
2. Wat voor aangeboren voedselvoorkeuren zijn er?
3. Wat voor aangeleerde voedselvoorkeuren zijn er?
4. Welke leermechanismen zijn er? (Hoe werkt de klassieke conditionering?)
Probleemstelling
Leerdoelen
1. Wat maakt het lastig om een gezonde levensstijl vol te houden?
2. Wat kan helpen bij het volhouden van een gezonde levensstijl?
3. Welke invloed heeft de omgeving op het volhouden van een gezonde leefstijl?
4. Wat is zelfregulatie?
5. Wat is wilskracht?
6. Welke rol spelen excuses bij het volhouden van een gezonde leefstijl?
7. Wat kun je doen om je zelfregulatie en wilskracht te vergroten?
8. Hoe kun je ervoor zorgen dat je zo weinig mogelijk wilskracht hoeft te gebruiken (bijv. door omgevingsaanpassingen)?
9a. Welke verwachtingen heeft men bij eet- en beweeggedrag?
9b. Kijken naar gedragsmodellen waarin verwachtingen en evaluaties het gedrag gaan verklaren ( hoe zien de modellen eruit die eet- en beweeggedrag verklaren?
Probleemstelling
Leerdoelen
1. Wat is het verschil tussen de twee benaderingen ‘diëten’ en ‘genieten’?
3. Wat is het verschil tussen de Franse en de Amerikaanse benadering?
4. Welke benadering is het meest effectief + hoe werkt het?
5. Welke invloed heeft de status en reclamestrategie ‘ambachtelijk’?
Probleemstelling
Leerdoelen
1. Wat zijn de beweegrichtlijnen voor ouderen en hoeveel wordt aan deze richtlijnen voldaan?
2. Wat beïnvloedt het beweeggedrag van ouderen (sociaal en biologisch)? (ouderen algemeen, ouderen thuiswonend)
4. Wat kunnen interventies zijn om beweeggedrag van ouderen te beïnvloeden?
5. Wat is het verschil in beweeggedrag tussen ouderen die thuis wonen en ouderen die in een verpleeghuis wonen?
6. Wat is de invloed van bewegen op het verouderingsproces?