Biologie nectar hoofdstuk 2 (2.1 t/m 2.3) CEL EN LEVEN 4VWO

Laagste prijs mogelijk om mijn medestudenten te steunen!
Biologie samenvatting van Nectar 4e editie 4V. Samenvatting van hoofdstuk 2 'cel en leven'. Het is een volledige samenvatting inclusief de belangrijke bronnen uit het boek. Kernbegrippen worden duidelijk uitgewerkt. De samenvatting bestaat uit 4 pagina's. De taal is Nederlands en het is volledig getypt.

Preview samenvatting (2 van de 4 pagina's)

H2 CEL EN LEVEN

2.1 Cellen leven samen

Moleculen kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen van die stof Cellen zijn basiseenheden van je lichaam elk levend wezen of organisme bestaat uit een of
meer cellen Organisatieniveaus: molecuul > organel > cel > weefsel > orgaan > orgaanstelsel >
organisme > populatie > soort > levensgemeenschap > ecosysteem > systeem aarde De alvleesklier (orgaan ) heeft via productie insuline (molecuul) invloed op hoeveelheid
glucose (molecuul) in het bloed. via bloedvaten (orgaan) bereiken glucose en insuline
moleculen de cellen. insuline maakt het mogelijk dat je cellen glucose opnemen. Molecuul: structuur bestaande uit meerdere atomen met alle eigenschappen van die
bepaalde stof
Organel onderdeel cel met bepaalde taak
Cel functionele basiseenheid van elk organisme een cel bevat cytoplasma, erfelijk materiaal
en is omringd door een membraan
Weefsel een groep cellen met dezelfde bouw en functie
Orgaan verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak
Orgaanstelsels diverse organen die samen een bepaalde taak hebben
Organisme een levend wezen (ook planten)
Populatie groep organismen zelfde soort in een gebied
Soort alle organismen met vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen
voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
Levensgemeenschap alle organismen (die onderlinge relaties hebben ) in een bepaald
gebied
Ecosysteem begrensd gebied waarin organismen met elkaar en met de levenloze natuur
relaties hebben
Systeem aarde dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische
processen op aarde en hun onderlinge interacties Emergente eigenschap: door interactie van delen van een organisatie niveau is een nieuwe
eigenschap ontstaan: een emergente eigenschap De levens kenmerken zijn in het leven van cellen en organismen in ieder geval op een
bepaald moment zichtbaar
- opgebouwd uit een of meer cellen
- groei
- voortplanting
- stofwisseling (opnemen, omzetten een afgeven stoffen )
- waarnemen van en reageren op veranderingen omgeving
- organisatie van erfelijk materiaal
Stamcellen hebben het vermogen zich te blijven delen en kunnen differentieren in
gespecialiseerde celtypen, uit de dochter stellen kunnen artsen weefsels maken zoals de
eilandjes van langerhans of zenuwweefsel Celdifferentiatie: ontstaan cellen die verschillen in grootte vorm en functie
>>> gedifferentieerde cellen onderscheiden zich door de verschillende eiwitten die ze maken Eiwitten zijn organische stoffen opgebouwd uit aminozuren, ze zijn betrokken bij alle
levensprocessen Een cel heeft energie nodig voor zijn activiteiten
- hoe groter inhoud cel > hoe groter energiebehoefte (zuurstof en brandstoffen)
- hoe groter cel membraan > hoe meer stoffen de cel binnen kunnen komen > invloed
op snelheid energieproductie

De verhouding oppervlak/ inhoud beperkt de maximale grootte die cellen kunnen hebben
- volume groeit sneller dan oppervlak > grote cellen tekort aan oppervlak voor snelle
opname.

Weeselvloeistof : vloeistof in ruimte tussen cellen in weefsels, bevat stoffen vanuit de
bloedbaan, cellen ons nemen stoffen uit weefselvloeistof en geven afvalstoffen af .
2.2 Cellen

Celmembraan
Cytoplasma
Kern

Grondplasma
Organellen
Eten > Aminozuren (van darmen via bloedbaan naar cellen) > met behulp van verschillende
celonderdelen worden lichaamseigen eiwitten gevormd Dierlijke cellen:
- Celkern: omgeven door celmembraan met poriën en bevat DNA-moleculen met
bouwinstructies om eiwitten te maken, cellen met celkern zijn eukaryoot
- Ribosoom: Ribosomen bestaan uit eiwitten en rRNA, organellen die aminozuren
koppelen tot eiwitten, liggen los in grond plasma en zijn gebonden aan het ER
- ER: Netwerk van membranen, glad ER en ruw ER
Ruw ER: Bewerkt en transporteert eiwitten die door ribosomen gemaakt zijn.
Glad ER: Maakt o.a. vetachtige stoffen zoals fosfolipiden en maakt giftige stoffen
onschadelijk
- Transportblaasje: Kleine blaasjes met een membraan vervoeren eiwitten van het ene
orgaan al naar het andere en naar het celmembraan