AARDRIJKSKUNDE
Hoofdstuk 1: Kaart en atlas
1.1 Wat is Aardrijkskunde?
Aardrijkskunde is de kunde, de kennis, van de aard-rijken. De aard-rijken zijn landen,
staten en volken op aarde. Aardrijkskunde is dus de kennis over landen of groepen
mensen. De Grieken noemden dit geos (aarde) en graphé (beschrijven).
Tegenwoordig spreekt men van geografie. Geografie en aardrijkskunde zijn dus exact
hetzelfde. Fysische geografie of natuurlijke aardrijkskunde houdt zich bezig met de bestudering
van de fysische of natuurkundige processen die het landschap vormen en hebben
gevormd. Klimatologie, bodemkunde en geologie zijn voorbeelden van onderwerpen
die in de fysische geografie bestudeerd worden. Sociale geografie bestudeert de rol van de mens op de aarde. Vanuit een ruimtelijke
invalshoek wordt gekeken naar bijvoorbeeld de planologie, de demografie, de
regio’s of de economie. Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) is een vereniging die
zich richt op de promotie van het vak aardrijkskunde. Vroeger was het KNAG vooral
bekend vanwege haar expedities naar onbekende gebieden. Tegenwoordig houdt
het KNAG zich bezig met de versterking van het vak aardrijkskunde in het onderwijs en
de geografie in het algemeen. 1.2 Geografisch leren kijken
Het idee of beeld dat een mens heeft over de samenleving om zich heen en in ruimere
zin de wereld, wordt een actueel wereldbeeld of een ‘mental image’ genoemd. De geografische zienswijze is een manier om systematisch naar de wereld te kijken:
1. Inventariseren
Waarnemen
Beschrijven
2. Interpreteren
Verklaren
Generaliseren
Waarderen
Het unieke van het vak aardrijkskunde is de multiperspectiviteit.
Natuurlijke factoren of fysische factoren zijn de veranderingen die ontstaan
door natuurlijke processen, zoals een temperatuurdaling doordat as van een
vulkaanuitbarsting de zonnestralen tegenhoudt.
Menselijke factoren zijn veranderingen die veroorzaakt worden door de daden
van mensen (economische, culturele, demografische en politieke).
Multiperspectiviteit houdt in dat iets wordt bekeken vanuit verschil ende invalshoeken.
Deze veelvoud van invalshoeken zorgt ervoor dat het landschap overal anders is
ingericht.
1.3 Schaal
De meeste aardrijkskundemethoden hanteren een opbouw volgens de ‘expanding
horizon’: van dichtbij naar veraf. Er worden vijf verschil ende schaalniveaus onderscheiden:
1. Lokaal (de straat, de wijk, de stad of de gemeente).
2. Regionaal (de regio, provincie of het landsdeel).
3. Nationaal (het land).
4. Continentaal (meer dan één land of het werelddeel).
5. Mondiaal (meer dan één werelddeel of de wereld).
De verhouding tussen de afstand op een kaart en de afstand in werkelijkheid wordt
de schaal genoemd. Op een kaart wordt de schaal aangegeven door een
schaalgetal (bijvoorbeeld: 1:100) of een schaalstok. 1.4 Atlas
Een kaart is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Al e kaarten zijn
gegeneraliseerd. Generaliseren betekent vereenvoudigen of een deel weglaten. Er
zijn verschil ende soorten kaarten:
Een overzichtskaart geeft een overzicht van een gebied. Zo’n kaart geeft
bijvoorbeeld een provincie, land of werelddeel weer.
Een staatskundige overzichtskaart geeft staten (landen) weer.
Een natuurkundige overzichtskaart geeft natuurlijke verschijnselen zoals rivieren,
bergen en hoogtes aan.
Een thematische kaart toont een bepaald onderwerp. Al e soorten kaarten
worden gegeneraliseerd.
Een topografische kaart geeft de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer.
Geografisch Informatie Systeem (GIS) is een computersysteem dat geografische data
verwerkt, opslaat en een helder en duidelijk beeld geeft in de vorm van een kaart van
het te onderzoeken object, gebied of onderwerp. Remote Sensing is het waarnemen van de aarde vanuit satellieten die permanent
rond de aarde draaien, waardoor een goed beeld wordt verkregen van
veranderingen. Een kaartprojectie is een methode om het aardoppervlak op een plat vlak weer te
geven. Daarbij ontstaan vervormingen. Er zijn verschil ende kaartprojecties, ieder met
eigen voor- en nadelen. 1.5 Plaatsbepaling op de aarde
De evenaar of equator is een denkbeeldige lijn op de aarde midden tussen de
noordpool en de zuidpool. De evenaar verdeelt de aarde in een noordelijk halfrond
en een zuidelijk halfrond. Evenwijdig aan de evenaar lopen 18- lijnen van oost naar
west: de breedtegraden. Vanwege deze evenwijdige ligging aan de evenaar wort
een breedtegraad ook wel een paral el genoemd. De evenaar is de 0°- paral el, de
noord- en de zuidpool zijn elk 90°. Afhankelijk van de ligging van een plaats ten
opzichte van de evenaar spreekt men van noorderbreedte (NB) of zuiderbreedte (ZB).
De afstand tot de evenaar wordt de breedteligging genoemd. De lijnen die van de noordpool naar de zuidpool lopen, geven de geografische lengte
aan. Deze halve cirkels worden meridianen genoemd. Halverwege snijden ze de
evenaar. De evenaar is een cirkel en daarom is deze in 360 graden verdeeld. Er zijn
dus 360 meridianen. Eén heeft men als nulmeridiaan (0°-meridiaan) genomen en
vanaf daar is men begonnen te tel en: 180 graden naar het westen en 180 graden
naar het oosten. Men spreekt van westerlengte (WL) en oosterlengte (OL). De 180°
lengtegraad ligt dus in het verlengde van de nulmeridiaan, maar dan aan de andere
kan van de wereld. De afstand tot de nulmeridiaan wordt de geografische lengte
genoemd. Een vakkenstelsel op de globe of in de atlas ontstaat door meridianen en parallellen. Global Positioning System (GPS) bestaat uit minimaal 24 satel ieten die in een baan
om de aarde draaien. GPS wordt bijvoorbeeld gebruikt in een navigatiesysteem in de
auto. 1.6 Topografie
Topografie is het beschrijven en in kaart brengen van de zichtbare objecten en
geografische verschijningsvormen van een gebied. Het is een onderdeel van het vak
aardrijkskunde dat zich richt op het verkrijgen van basiskennis van de ligging van
landen, plaatsen, rivieren, zeeën en gebergten. In 2008 is door het Cito en het KNAG een (herziene) lijst met driehonderd namen
samengesteld. Het Cito hanteert zes uitgangspunten voor de keuze van de
basistopografie:
1. De kerndoelen
2. Het aantal namen in de lijst
3. Het aantal inwoners van steden en landen
4. Ankerpunten op de kaart
5. Belang voor het thematisch kaartbeeld
6. De schrijfwijze
Document Outline
AARDRIJKSKUNDE
Hoofdstuk 1: Kaart en atlas
1.1 Wat is Aardrijkskunde?
1.2 Geografisch leren kijken
1.3 Schaal
1.4 Atlas
1.5 Plaatsbepaling op de aarde
1.6 Topografie
Hoofdstuk 2: Weer en klimaat
2.1 Planeet aarde
2.2 Temperatuurfactoren
2.3 Neerslag
2.4 Luchtbewegingen
2.5 Plantengroei en klimaten
2.6 Klimaatverandering
Hoofdstuk 3: Landschappen in Nederland
3.1 Zandlandschap
3.2 Lösslandschap
3.3 Veenlandschap
3.4 Zeekleilandschap
3.5 Duinlandschap
3.6 Rivierkleilandschap
Hoofdstuk 4: Nederland en water
4.1 Hoog en laag
4.2 Zuiderzeewerken
4.3 Deltawerken
4.4 Ruimte voor de rivier
4.5 Kustverdeling
4.6 Waterproblemen wereldwijd
Hoofdstuk 5: Actieve aarde
5.1 Endogene en exogene krachten
5.2 Plaatbewegingen
5.3 Vulkanisme
5.4 De aarde beeft
5.5 Bergen
5.6 Kringloop van het gesteente
5.7 Orkanen
5.8 Tsunami
Hoofdstuk 6: Bevolking en ruimtelijke inrichting
6.1 Bevolkingsaantallen
6.2 Leeftijdsopbouw van de bevolking
6.3 Buitenlandse migratie
6.4 Binnenlandse migratie
6.5 Stad en platteland
6.6 Nota Ruimte
Hoofdstuk 7: Bestuur in Nederland en Europa
7.1 Bestuur in Nederland
7.2 Ruimtelijke ordening
7.3 Ontstaan van de Europese Unie
7.4 Bestuur in de Europese Unie
7.5 Europees beleid
7.6 De Europese Unie in de wereld
Hoofdstuk 8: Bestaansmiddelen
8.1 Economische systemen
8.2 Primaire sector
8.3 Secundaire sector
8.4 Tertiaire sector
8.5 Globalisering
8.6 Keerzijde van globalisering
Hoofdstuk 9: Arm en rijk in de wereld
9.1 Wanneer ben je rijk?
9.2 Steeds meer stedelingen
9.3 Natuurlijke factoren voor onderontwikkeling
9.4 Economische factoren voor onderontwikkeling
9.5 Sociale factoren voor onderontwikkeling
9.6 Milleniumdoelen