Nederlands samenvatting cursus 12 t/m 15
1900-1940
Op 28 juni 1914 werd er een aanslag gepleegd op aartshertog Frans Ferdinand in Sarajevo. Dit was de aanleiding van
de Eerste Wereldoorlog. De Eerste Wereldoorlog werd in Vlaanderen en Noord-Frankrijk uitgevochten in een
loopgravenoorlog tussen Duitsers en geallieerden. In 1919 werd er in Versailles definitief vrede gesloten. De
verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog leidden wereldwijd tot morele ontreddering.
Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er totalitaire staten op, bijvoorbeeld de Sovjet-Unie (communisme), Duitsland
(nationaalsocialisme) en Italië (fascisme). In Spanje grepen reactionaire militairen de macht. De opkomst van deze
totalitaire en antidemocratische regiems bepaalde grotendeels de politiek in het interbellum. Er ontstond een sfeer
waarin democratie en individualisme onder druk kwam te staan.
Schrijver F. Bordewijk: de Staat is almachtig en allesbepalend. In de Staat hebben individu en het individualisme
plaatsgemaakt voor een collectief: het volk of de massa. De enkeling wordt gewantrouwd. De kleuren rood en zwart
betekenen het communisme en het fascisme.
In Duitsland was Adolf Hitler het leidende figuur van het nationaalsocialisme. Deze beweging steunde op een grote
groep ontevreden burgers. Het programma van Hitler was antisocialistisch, antidemocratisch, anti-individualistisch en
hij propageerde de rassenleer. De ontevredenheid van de Duitse bevolking steeg na de Eerste Wereldoorlog door de
slechte economische situatie van het land. Hitler gebruikte veel propaganda.
In Spanje was de macht in handen gebleven van de traditionele machthebbers: de kerk, de adel en de
grootgrondbezitters. De overwinning van het linkse Volksfront lokte een militaire opstand onder leiding van generaal
Franco uit. De Spaanse Burgeroorlog leidde tot de ondergang van de Spaanse democratie.
Nederland bleef neutraal in de Eerste Wereldoorlog. In 1917 werd een belangrijke grondwetswijziging doorgevoerd.
Er kwam algemeen kiesrecht en gelijkstelling van openbaar en bijzonder lager onderwijs. In de industrie werden
ongeschoolde arbeidskrachten tegen lage lonen aan het werk gezet. Zij werkten met machines. De basis was gelegd
voor de massaproductie van goederen. De economische crisis van 1929 leidde wereldwijd tot koopkrachtverlies en
grote werkloosheid. In Nederland kwam met de NSB Anton Mussert op.
De spanningen en ontwikkelen leiden uiteindelijk tot de Tweede Wereldoorlog.
Na de Eerste Wereldoorlog waren de mensen geschikt. Ze vroegen zich af of het vertrouwen dat ze hadden in de
cultuur en vooruitgang wel terecht. De ontgoocheling en morele ontreddering door de oorlog leidde tot cultuurkritiek.
De cultuurkritiek ging vooral over de angst en het verlangen de bedreigde individualiteit te beschermen. Bij
intellectuelen, schrijvers en kunstenaars was de cultuurkritiek algemeen, inclusief de afwijzing van massacultuur.
Technologische veranderingen (vliegtuigen, auto’s, telefoons, enz.) gingen het leven meer beïnvloeden. Veel van deze
uitvindingen kwamen uit de VS. Er kwamen ook nieuwe dansvormen; de charleston, nieuwe muziek; de jazz. Er
kwamen vrijere omgangsvormen tussen mannen en vrouwen. De vrouwenbeweging werd steeds krachtiger. Deze
veranderingen zorgden voor twee veranderingen:
Positief omarmen van vernieuwingen, technologie en vooruitgang.
Pessimisme, somberheid, cultuurkritiek.
Psychoanalyticus: Sigmund Freud. Analyse van dromen gaf inzicht dat het overgrote deel van het menselijk gedrag
bepaald wordt door het onbewust: onbewuste verlangens, driften, obsessies, impulsieve reacties en irrationele
gedachten. Het onbewuste was de oedipale fase van de ontwikkeling van zuigeling naar volwassene. In deze fase moet
het kind leren van de moeder als object van lustbevrediging (warme, voeding) af te zien. Het moet leren dat driften en
impulsen niet direct bevredigd kunnen worden. Het realiteitsprincipe (de normen en waarden van de buitenwereld)
leert het kind lustvervangers uit te stellen en te verdringen. Door de verdringing bestond het onbewuste. Het
verdrongen verlangen maken geen deel meer uit van de bewuste gedachten. Deze wensen en verlangens manifesteren
zich in alledaagse verschijnselen als dromen en versprekingen.
Na de oedipale fase beschreef Freud het oedipuscomplex. Het verschijnsel dat jongens de vaderfiguur als concurrent
en tegenstander zien, terwijl de moederfiguur geïdealiseerd en vereerd wordt. Voor het kind is de vaderfiguur een
concurrent, de representant van het realiteitsprincipe terwijl de moederfiguur het eerste lustobject van het kind was.
De opvattingen van Freud ondermijnden de ideologie van de burgerij. Voor mensen die het beeld koesterde van een
rationeel mens in een geordende wereld waren de opvattingen van Freud moeilijk te begrijpen. Freud formuleerde een
nieuw mensbeeld van een mens vooral geleid door driften en lusten.
Henri Bergson: levensfilosofie van Henri Bergson was tegenpool van exacte denken. Bergson beschouwde intuïtie als
middel tot kennis: een vorm van directe ervaring die niet altijd in begrippen was weer te geven. Hij maakte geen
verschil tussen meetbare tijd (tijd als opeenvolging van afzonderlijke momenten), tijd als zuivere duur (duree): tijd die
we zelf ervaren, als innerlijke stroom. De tijd waarin de momenten elkaar doordringen en daardoor als afzonderlijke
momenten opgeheven zijn, zag Bergson als de ware tijd waarvan continuïteit het belangrijkste kenmerk was.
In de eerste helft van de twintigste eeuw waren er filosofen die zich afvroegen naar de aard van de filosofie. Het
neopositivisme meende dat de filosofie net als de natuurwetenschap exacte uitspraken moest doen over de zintuigelijk
ervaarbare werkelijkheid. Hierbij moest vanwege de ontoereikbaarheid van de taal gebruik maken van inzichten van
logica en fysica. Taal was niet altijd in staat exacte en ondubbelzinnige uitspraken te doen. Deze ontoereikendheid van
taal vormde de basis voor een aparte taalfilosofie.
Walter Benjamin: door moderniteit werd het steeds moeilijker voor individuen om nieuwe informatie te integreren in
de ervaring. Hij sprak van ervaring als informatie opgenomen was in het persoonlijke leven en inhouden uit het
individuele verleden onderdeel werden van een meer collectie verleden. In de moderne tijd kwam dit proces onder
druk te staan. Mensen leefden in snelle ritmes. Het leven was vol sensaties, heftige belevenissen, schocks en kicks die
door de snelle achtereenvolging ervan niet langer verwerkt konden worden in het persoonlijke leven. De
schockbeleving vindt in de moderne kunst het artistieke equivalent in de montage. Benjamin stelde dat in de moderne
kunst de reproduceerbaarheid kenmerkend wordt. Door de uitvinding van fotografie konden er snel en mechanisch
grote aantallen reproducties van een kunstwerk gemaakt worden. Originaliteit en uniciteit verloren hun waarde. Een
kunstvorm die volgens Benjamin typerend was voor de moderne tijd en de technische reproduceerbaarheid was de
film. De snelle opeenvolging van beelden, de montagetechniek, maakt een geheel andere vorm van waarnemen en
beleven dan bij een traditioneel kunstwerk.
Moderne kunst uit de periode 1900-1940 presenteerde zich als een breuk met de kunst uit de voorgaande periodes.
Deze moderne kunst omvat verschillende bewegingen die gezamenlijk de historische avant-garde worden genoemd.
Deze avant-garde ontstond uit de gedacht dat nieuwe kunst de uiting was van een nieuwe mens en zijn wereld.
Natuurgetrouwe werkelijkheidsweergave werd opgeheven en maakte plaats voor abstractie. De inhoud van de
kunstwerken veranderde. Het hoefde niet meer een weergave van een historisch, mythologisch of moreel verantwoord
verhaal te zijn. Vorm, kleur en compositie gingen de inhoud domineren. De gedachte dat artistieke vorm op zichzelf
kon staan leidde tot abstracte schilderijen. Bijvoorbeeld de werken van Wassily Kandinsky en Piet Mondriaan. Hun
abstractie kwam voort uit een kritische houding ten opzichte van het materialisme van hun tijd. Ze zochten beiden
zuiverheid. Het succes van moderne kunst ging samen met het ontstaan van een groep van gefortuneerde kopers en
verzamelaars die zich wouden onderscheiden van wat burgerlijk was. Geliefde technieken van avant-gardebewegingen
waren de collage en de montage. Bij montage worden bij elkaar passende beeldelementen aan en na elkaar gevoegd
om een bepaald effect te krijgen. Bij een collage wordt een aantal heterogene voorwerpen of afbeeldingen in een
willekeurig samenraapsel aan elkaar gehecht. Een avant-gardistisch kunstwerk was niet bedoeld als een harmonieuze
eenheid, maar als een werk vol interne tegenspraken, een aantal fragmenten die in een nieuwe verband waren
gemonteerd. De bedoeling was een schockeffect bewerkstelligen bij het publiek. Een aantal ontwikkelingen en
bewegingen in de moderne kunst zijn: expressionisme, dada en het surrealisme en de ontwikkeling naar nieuwe
beelding bij Piet Mondiraan.
Het expressionisme komt uit de Duitse cultuur rond 1900. Kunstenaars zochten uit onvrede met de heersende
academische schildertraditie aansluiting bij vernieuwende kunst van onder andere Vincent van Gogh. De invloed van
van Gogh is waarneembaar in heftige, geïntensiveerde kleuren. Expressionisten zagen hun werk als tegengif tegen
vervreemding, materialisme en de burgerlijke orde. In het Duitse expressionisme zijn twee richtingen: Die Brücke en
Der Blaue Reiter.
De groep Die Brücke met leider Ernst Ludwig Kirchner wou direct en eerlijk schilderen om zich te bevrijden van de
academische kunst. De persoonlijke expressie en het intuïtieve stonden centraal. Door de snelle verstedelijking
herleefde de belangstelling voor de natuur. De groep schilderde stedelijke taferelen (uitgaansleven, dansers, enz.) en
natuurtaferelen met naakte mensen in de natuur. Naaktheid en seksualiteit werden als bevrijdend antiburgerlijke
tegenwicht van het beperkende stedelijke leven beschouwd. Het werk wordt gekenmerkt door vereenvoudigde
composities, heldere kleuren, contouren en spontaan aangebrachte verf.
Der Blaue Reiter werden geleid door Wassily Kandinsky en Franz Marc. Het was een meer filosofisch-spirituele vorm
van expressionisme tot ontwikkeling. Zij waren kritisch over het materialisme en de vervreemding van de tijd. Aks
tegenwicht moest de moderne kunst een spirituele weg inslaan. De ruiter symboliseerde de bestrijder van het
materialisme en het niet-spirituele. Veel kleuren hadden spirituele eigenschappen. In het wereldbeeld van Marc stond
de tegenstelling tussen de onbedorven dieren die een waren met de natuur en de bedorven, vervreemde en
verstedelijkte mens centraal.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was het einde van het expressionisme. In Nederland zijn de schilderijen van
de kunstenaarsgroep De Ploeg expressionistisch.
Het dadaïsme was een reactie van ontgoocheling en ontreddering op de Eerste Wereldoorlog. Dada wilde door chaos
te scheppen antiburgerlijk, antikunst en cultuurkritiek. Dada was een uiting van een nihilistisch wereldbeeld waarin
geen idealen werden verdedigd en er geen geloof was in verbetering van de maatschappij. Dada was anti. Traditie,
geschiedenis en cultuur waren verdachte begrippen. Het dadaïsme cultiveerde het primitieve in plaats het culturele. De
kunstenaar wilde als kind zijn of een wilde zijn om zich te bevrijden van de cultuur. Dadaïsten maakten veel gebruik
van de collagetechniek.
Net als het dadaïsme had het surrealisme minachting voor de burgerlijke en materialistische maatschappij die
verantwoordelijk werd gehouden voor de Eerste Wereldoorlog en de gevolgen daarvan. De theoreticus van het
surrealisme was André Breton, die zich op de psychoanalyse van Sigmund Freud oriënteerde. Brenton wilde in de
kunst het onbewuste, de droom en de verbeelding de ruimte geven. Surrealisten wilden het onbewuste ontsluiten en
keerden zich tegen de beschaving die met de nadruk op de ratio (rede) als te beklemmend werd beschouwd. Centraal
stond de mentale vrijheid van de kunstenaar.
In het tijdschrift De Stijl publiceerden, architecten, dichters en kunstenaars over de functie van de nieuwe kunst. De
bekendste schilder die meewerkte was Piet Mondriaan. Mondriaan maakte als kunstenaar een grote ontwikkeling door.
Nadat hij begonnen was met het schilderen van herkenbare en traditionele onderwerpen koos hij voor een meer
symbolistische schilderkunst. Beïnvloed door de theosofie streefde hij ernaar een hoger inzicht weer te geven.
Theosofie is de aanduiding voor een mystiek-filosofische wereldbeschouwing met een Oosters, boeddhistisch
karakter. Mondriaan stelde zijn kunst in dienst van een spirituele ontwikkeling waarbij hij aan kleur en symboliek een
belangrijke plaats toekende. Ten slotte volgde de fase van de Nieuwe Beelding, waarin Mondriaan de weg van de
abstractie insloeg. Mondriaan had het kubisme leren kennen en dat inspireerde hem om zijn onderwerpen
geabstraheerd weer te geven. Het kubisme was een breuk met het schilderen vanuit een centraal perspectief. In het
kubistisch schilderij ontbreekt een centraal gezichtspunt. Op kubistische schilderijen ontbreekt een duidelijke
maatschappelijke inhoud. Volgens Mondriaan was de abstrahering een beeldend equivalent voor het proces van
vergeestelijking. Door de abstrahering en grijze kleurvlakken verliest het onderwerp zijn individualiteit en gaat op in
een patroon van lijnen en golvingen.
Mondriaan ging nog een stap verder door een herkenbaar onderwerp los te laten en zich te beperken tot neutrale
gepresenteerde constructies van rechte lijnen, vlakken en het gebruik van voornamelijk primaire kleuren. Hij
probeerde hiermee een vergeestelijkte werking te realiseren. Hij wou met zijn schilderen de ware of zuivere realiteit
weergeven: een harmonie van universele verhoudingen die volgens hem ten grondslag lag aan de zichtbare
werkelijkheid. De harmonie was de essentie van de geest, en deze harmonie wilde hij in zijn schilderijen afbeelden.
De visuele harmonie moest gerealiseerd worden met behulp van horizontalen en verticalen en met primaire, niet
gemengde kleuren.
In de periode 1900-1940 was er geen overheersende muziekstijl. Arnold Schönberg was een vernieuwer. Hij
ontwikkelde de atonaliteit of twaalftoonstechniek met uitgangspunt een reeks van twaalf tonen die in elke gewenste
volgorde een reeks kunnen vormen. Een bepaalde toon mag pas herhaald worden als alle anderen zijn gebruikt. Alle
tonen zijn gelijkwaardig.
Jazz: in VS ontstaande muziekstijl uit het versmelten van de Afrikaanse en Europese muziekstijlen. Jazz is van
oorsprong de muziek van de Afro-Amerikanen en werd vanaf de jaren 20 populair. Vanuit New Orleans verspreidde
de jazzmuziek zich over de wereld.
Er ontstond een nieuw publiek voor literatuur, de opgekomen middengroepen, waaronder veel vrouwen, begonnen nu
te lezen. Uitgeverijen drukten boeken in hoge oplagen en er ontstonden bestsellers: een boek waarvan meer dan
10.000 exemplaren werden gedrukt en verkocht.
In de periode 1900-1940 zijn er twee soorten schrijvers: