Ontwikkelingspsychologie
Inhoud
H1: een inleiding in de ontwikkeling van het kind .................................................................................. 7
1.1
Oriëntatie op ontwikkelingspsychologie ................................................................................. 7
1.1.1: reikwijdte vakgebied ............................................................................................................. 7
1.1.2 invloeden op ontwikkeling: ontwikkelen in een sociale omgeving ........................................ 8
1.2
Kinderen: verleden, heden en toekomst ................................................................................. 8
1.2.1: vroege denkbeelden over kinderen ...................................................................................... 8
1.2.2: 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline ............................................................... 9
1.2.3: vraagstukken bij de thema’s van ontwikkelingspsychologie ................................................ 9
1.2.4: De toekomst van de ontwikkelingspsychologie .................................................................. 10
H2: theoretische perspectieven in onderzoek ...................................................................................... 12
2.1: perspectieven bij het kijken naar kinderen ................................................................................ 12
2.1.1: het psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten ........................................ 12
2.1.2: het behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag ...................................... 14
2.1.3: het cognitief perspectief: kijken naar de oorsprong van ons begrip .................................. 15
2.1.4: het systematisch perspectief: brede visies op ontwikkeling ............................................... 16
2.1.5: het evolutionair perspectief: wat onze voorouders bijdragen aan ons gedrag .................. 18
2.1.6: waarom ‘welk perspectief is het juiste?’ de verkeerde vraag is ......................................... 18
H3: het begin van het leven .................................................................................................................. 22
3.1: erfelijkheid .................................................................................................................................. 22
3.1.1: genen en chromosomen: de code van het leven ................................................................ 22
3.1.2: basisbeginselen van de genetica: het mengen en koppelen van eigenschappen ............... 22
3.1.3 : de overdracht van genetische informatie bij mensen........................................................ 22
3.1.4: het menselijk genoom: het kraken van de genetische code ............................................... 23
3.1.5: erfelijke en genetische stoornissen: als het misloopt met onze ontwikkeling ................... 23
3.1.6: genetische consultatie en erfelijkheidsadvies ..................................................................... 23
3.2: de interactie tussen erfelijkheid en omgeving ........................................................................... 25
3.2.1: de rol van de omgeving van genotype naar fenotype ........................................................ 25
3.2.2: een antwoord op het nature-nurtureraadsel...................................................................... 25
3.2.3: fysieke kenmerken: familiegelijkenissen ............................................................................. 26
3.2.4: intelligentie: hoe meer onderzoek, hoe meer onenigheid ................................................. 26
3.2.5: persoonlijkheid: extravert geboren? ................................................................................... 26
3.2.6: psychische stoornissen: de rol van genen en omgeving ..................................................... 27
3.2.7: kunnen genen de omgeving beïnvloeden? ......................................................................... 27
3.3: prenatale groei en verandering .................................................................................................. 27
3.3.1: bevruchting: het moment van conceptie ............................................................................ 27
3.3.2: de stadia van de prenatale periode: het begin van de ontwikkeling .................................. 27
3.3.3: problemen rondom zwangerschap ..................................................................................... 28
3.3.4: de prenatale omgeving: bedreigingen voor de ontwikkeling ............................................. 28
Hoofdstuk 4: de geboorte en het pasgeboren kind .............................................................................. 32
4.1: geboorte ..................................................................................................................................... 32
4.1.1: weeën: het begin van de geboorte ..................................................................................... 32
4.1.2: geboorte: van foetus tot pasgeborene ............................................................................... 32
4.1.3: opvattingen over bevallen: waar medische zorg en attitudes samenkomen ..................... 33
4.2: complicaties tijdens de geboorte ............................................................................................... 34
4.2.1: premature baby’s: te vroeg, te klein ................................................................................... 34
4.2.2: postmature baby’s: te laat, te groot ................................................................................... 34
4.2.3: keizersnede: ingrijpen in het geboorteproces .................................................................... 35
4.2.4: zuigelingensterfte en doodgeboren kinderen: de tragedie van een premature dood ....... 35
4.2.5: postnatale depressie: van hoge pieken naar diepe dalen ................................................... 35
4.3: wat een pasgeboren baby allemaal kan ..................................................................................... 35
4.3.1: fysieke vaardigheden ........................................................................................................... 35
4.3.2: zintuigen .............................................................................................................................. 36
4.3.3: het leervermogen van de pasgeborene .............................................................................. 36
Hoofdstuk 5: de fysieke ontwikkeling in de babytijd ............................................................................ 38
5.1: groei en ontwikkeling ................................................................................................................. 38
5.1.1: fysieke groei: de snelle schreden van de babytijd .............................................................. 38
5.2: de motorische ontwikkeling ....................................................................................................... 38
5.2.1: reflexen: onze aangeboren fysieke vaardigheden .............................................................. 38
5.2.2: motorische ontwikkeling bij baby’s: fysieke mijlpalen ........................................................ 39
5.2.3: de ontwikkeling en coördinatie van motorische vaardigheden .......................................... 39
5.2.4: voeding in de babytijd: brandstof voor de motorische ontwikkeling ................................. 40
Hoofdstuk 6: de cognitieve ontwikkeling in de babytijd ....................................................................... 42
6.1: cognitieve ontwikkeling volgens Piaget ..................................................................................... 42
6.1.1: belangrijke elementen van Piagets theorie......................................................................... 42
6.1.2: de sensomotorische periode: de basis van de vroege cognitieve groei ............................. 42
6.2: de informatieverwerkingtheorie van cognitieve ontwikkeling .................................................. 44
6.2.1: codering, opslag en terughalen: de grondslagen van informatieverwerking ..................... 44
6.2.2: het geheugen in de babytijd ................................................................................................ 44
6.2.3: de ontwikkeling van intelligentie bij baby’s ........................................................................ 45
6.3: de wortels van onze taal ............................................................................................................ 46
6.3.1: de basisbeginselen van taal: van geluiden naar symbolen ................................................. 46
6.3.2: het ontstaan van taalontwikkeling ...................................................................................... 46
6.3.3: praten tegen kleine kinderen: babytaal .............................................................................. 47
Hoofdstuk 7: de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd49
7.1: de basis van sociaal gedrag ........................................................................................................ 49
7.1.1: emoties in de babytijd ......................................................................................................... 49
7.1.2: de ontwikkeling van het ik................................................................................................... 49
7.1.3: social referencing: voelen wat anderen voelen .................................................................. 49
7.1.4: het mentale leven van baby’s ............................................................................................. 49
7.2: relaties aangaan ......................................................................................................................... 50
7.2.1: hechting ............................................................................................................................... 50
7.2.2: rollen van moeder en vader bij hechting ............................................................................ 50
7.2.3: ontluikende relaties via interacties ..................................................................................... 50
7.2.4: de effecten van kinderopvang ............................................................................................. 50
7.3: verschillen tussen baby’s ............................................................................................................ 50
7.3.1: persoonlijkheidsontwikkeling: kenmerken die baby’s uniek maken .................................. 50
7.3.2: temperament: stabiele factoren in het gedrag van een kind ............................................. 51
7.3.3: geslacht en gender: mannelijk of vrouwelijk ...................................................................... 52
Hoofdstuk 8: de fysieke ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd ....................................................... 54
8.1: fysieke groei ............................................................................................................................... 54
8.1.1: het groeiende lichaam ......................................................................................................... 54
8.1.2: de groeiende hersenen ....................................................................................................... 54
8.1.3: het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling ............................. 54
8.1.4: de ontwikkeling van de zintuigen ........................................................................................ 54
8.2: motorische ontwikkeling ............................................................................................................ 54
8.2.1: de grove motoriek ............................................................................................................... 54
8.2.2: de fijne motoriek ................................................................................................................. 55
8.2.3: zindelijk worden: wanneer en hoe ...................................................................................... 55
8.2.4: links- of rechtshandigheid ................................................................................................... 55
8.2.5: de tekening als graadmeter van ontwikkeling .................................................................... 55
Hoofdstuk 9: de cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd ................................................. 57
9.1: de intellectuele ontwikkeling ..................................................................................................... 57
9.1.1: Piagets stadium van pre-operationeel denken ................................................................... 57
9.1.2: de informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling ......................................... 57
9.1.3: Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling: oog voor de rol van cultuur .......................... 58
9.2: de taalontwikkeling .................................................................................................................... 58
9.2.1: linguïstische vooruitgang in de peuter- en kleutertijd ........................................................ 58
9.2.2: egocentrisch taalgebruik ..................................................................................................... 58
9.2.4: taalontwikkelingsstoornis (TOS) .......................................................................................... 59
9.3: de invloed van educatie en opvang ............................................................................................ 59
9.3.1: soorten kinderopvang voor peuters en kleuters ................................................................. 59
9.4: voorlezen, televisie en digitale media ........................................................................................ 59
9.4.1: voorlezen: leerzame en verbindende momenten ............................................................... 59
9.4.2: leren via televisie en digitale media .................................................................................... 59
en kleutertijd ......................................................................................................................................... 62
10.1: een antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’ .................................................................................. 62
10.1.1: de persoonlijkheidsontwikkeling volgend Erikson: conflicten oplossen ........................... 62
10.1.2: het zelfbeeld in de peuter- en kleutertijd ......................................................................... 62
10.1.3: genderidentiteit: het ontstaan van mannelijkheid en vrouwelijkheid .............................. 62
10.1.4: het ontdekken van seksualiteit ......................................................................................... 64
10.2: vrienden en familie: het sociale leven van peuters en kleuters ............................................... 64
10.2.1: het ontstaan van vriendschappen ..................................................................................... 64
10.2.2: de regels van het spel ........................................................................................................ 64
10.2.3: de theory of mind van peuters en kleuters: begrijpen wat anderen denken ................... 66
10.2.4: het gezinsleven van peuters en kleuters ........................................................................... 66
10.3: morele ontwikkeling en zelfbeheersing ................................................................................... 66
10.3.1: het ontstaan van moreel besef: goed en fout in de maatschappij ................................... 66
10.3.2: zelfbeheersing bij peuters en kleuters .............................................................................. 67
Hoofdstuk 11: de fysieke ontwikkeling in de schooltijd ........................................................................ 71
11.1: het groeiende lichaam .............................................................................................................. 71
11.1.1: de fysieke ontwikkeling ..................................................................................................... 71
11.1.2: motorische vaardigheden: voortdurende verbetering ..................................................... 71
11.2: invloeden op de fysieke ontwikkeling ...................................................................................... 72
11.2.1: de invloed van voeding ..................................................................................................... 72
11.2.2: groeiachterstanden en groeistoornissen .......................................................................... 73
11.2.3: ondergewicht en kinderobesitas ....................................................................................... 73
11.2.4: gezondheidsklachten in de schooltijd ............................................................................... 74
11.2.5: ongelukken ........................................................................................................................ 74
Hoofdstuk 12: de cognitieve ontwikkeling in de schooltijd .................................................................. 76
12.1: de intellectuele en taalkundige ontwikkeling .......................................................................... 76
12.1.1: de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget ....................................................................... 76
12.1.2: de informatieverwerkingstheorie ..................................................................................... 76
12.1.3: Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling en klassikaal onderwijs ............................... 76
12.1.4: taalontwikkeling: de betekenis van woorden ................................................................... 77
12.1.5: tweetaligheid ..................................................................................................................... 77
12.2: intelligentie: het bepalen van individuele sterke punten ........................................................ 77
kinderen ......................................................................................................................................... 77
12.2.3: IQ-verschillen tussen groepen ........................................................................................... 77
12.2.4: alternatieve visies op intelligentie .................................................................................... 77
12.2.5: intelligentiescores onder en boven de norm .................................................................... 78
12.3: onderwijs: lezen, schrijven en rekenen (en meer) ................................................................... 79
12.3.1: onderwijs wereldwijd: wie mag er naar school ................................................................. 79
12.3.2: onderwijstrends: meet dan lezen, schrijven en rekenen .................................................. 79
12.3.3: schoolrijpheid: wanneer is een kind klaar voor school? ................................................... 79
12.3.4: lezen: het leren ontcijferen van de betekenis van woorden ............................................ 79
12.3.5: het Pygmalion-effect: de invloed van verwachtingen ....................................................... 80
12.3.6: specifieke leerproblemen .................................................................................................. 80
schooltijd ............................................................................................................................................... 83
13.1: de ontwikkeling van het eigen ik .............................................................................................. 83
minderwaardigheid ....................................................................................................................... 83
13.1.2: eigenwaarde: hoe kinderen een beeld van zichzelf ontwikkelen ..................................... 83
13.2: psychische problemen en gedragsproblemen ......................................................................... 84
13.3: relaties: vriendschappen in de schooltijd ................................................................................. 84
13.3.1: stadia van vriendschap: een veranderende kijk op vrienden ........................................... 84
13.3.2: individuele verschillen bij vriendschap: wat maakt een kind populair? ........................... 85
13.3.3: gender en vriendschap: segregatie van de seksen in de schooltijd .................................. 85
13.3.4: pesten op school en online ............................................................................................... 85
13.3.5: veiligheid op het internet .................................................................................................. 86
13.4: het gezin in de schooltijd.......................................................................................................... 86
13.4.1: de veranderende thuisomgeving ...................................................................................... 86
13.4.2: hulp bij opvoeden en opgroeien ....................................................................................... 88
Hoofdstuk 14: de fysieke ontwikkeling in de adolescentie ................................................................... 90
14.1: fysieke rijping ........................................................................................................................... 90
14.1.1: groei in de adolescentie: het snelle tempo van de fysieke rijping .................................... 90
14.1.2: puberteit: het begin van de seksuele rijping ..................................................................... 90
14.1.3: beeld van het eigen lichaam: reacties op fysieke veranderingen in de adolescentie ....... 91
14.1.4: vroege en late rijping: gevolgen ........................................................................................ 91
14.1.5: hersenontwikkeling en denken: de opmaat voor cognitieve groei ................................... 91
14.3: bedreigingen voor het welzijn van adolescenten .................................................................... 92
14.3.1: voeding en beweging: gewichtige zaken ........................................................................... 92
14.3.2: drugs .................................................................................................................................. 93
14.3.3: alcoholgebruik en -misbruik .............................................................................................. 93
14.3.4: tabak: de gevaren van roken ............................................................................................. 93
14.3.5: seksueel overdraagbare aandoeningen ............................................................................ 94
Hoofdstuk 15: de cognitieve ontwikkeling in de adolescentie.............................................................. 96
15.1: de intellectuele ontwikkeling ................................................................................................... 96
15.1.1: het formeel-operationele stadium van Piaget en adolescentie ........................................ 96
15.1.2: de informatieverwerkingstheorie: geleidelijke veranderingen in vermogens .................. 96
15.1.3: de adolescent als het middelpunt van het universum ...................................................... 96
15.2: de morele ontwikkeling ............................................................................................................ 97
15.2.1: Kohlbergs theorie van morele ontwikkeling ..................................................................... 97
15.2.2: Gilligans theorie van morele ontwikkeling ........................................................................ 98
15.3: schoolprestaties en cognitieve ontwikkeling ........................................................................... 99
15.3.1: de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs ...................................... 99
15.3.2: sociaal-economische status en schoolprestaties .............................................................. 99
15.3.3: veiligheid op school en de kwaliteit van het onderwijs .................................................. 100
15.3.4: media- en internetgebruik door adolescenten ............................................................... 100
15.3.5: scholieren en parttimewerk ............................................................................................ 100
15.3.6: het afbreken van de schoolcarrière ................................................................................ 100
15.3.7: naar het hoger onderwijs ................................................................................................ 100
15.4: keuze van een beroep ............................................................................................................ 101
15.4.1: de drie perioden van Ginzberg ........................................................................................ 101
15.4.2: de zes persoonlijkheidstypen van Holland en beroepskeuze ......................................... 101
15.4.3: gender en carrièrekeuze ................................................................................................. 101
adolescentie ........................................................................................................................................ 103
16.1: identiteit: een antwoord op de vraag ‘Wie ben ik?’ .............................................................. 103
16.1.1: zelfbeeld: beschrijving van het ik .................................................................................... 103
16.1.2: eigenwaarde: beoordeling van het ik .............................................................................. 103
16.1.3: identiteitsvorming in de adolescentie: verandering of crisis? ........................................ 103
16.1.4: Marcia’s theorie van identiteitsontwikkeling .................................................................. 104
16.1.5: religie en spiritualiteit ..................................................................................................... 105
16.1.6: culturele identiteit ........................................................................................................... 105
16.2: problemen in de adolescentie ................................................................................................ 106
16.2.1: depressie, suïcidale gedachten en zelfdoding ................................................................. 106
16.2.2: criminaliteit in de adolescentie ....................................................................................... 106
16.3: relaties: familie en vrienden ................................................................................................... 107
16.3.1: familiebanden, veranderende relaties binnen het gezin ................................................ 107
16.3.2: relaties met leeftijdgenoten: het belang van ‘erbij horen’ ............................................. 107
16.4: verkering, seksueel gedrag en tienerzwangerschappen ........................................................ 108
16.4.1: relaties in de 21ste eeuw .................................................................................................. 108
16.4.2: seksuele activiteiten tijdens de adolescentie .................................................................. 108
16.4.3: seksuele geaardheid en genderidentiteit ........................................................................ 108
16.4.4: tienerzwangerschappen .................................................................................................. 109
H1: een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Oriëntatie op ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie (of levenslooppsychologie) is de wetenschappelijke studie naar patronen
van groei, verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie helemaal tot aan de ouderdom,
maar met een accent op de jaren tot de volwassenheid, waarin veranderingen elkaar het snelst
opvolgen.
Ontwikkelingspsychologie richt zich op menselijke ontwikkeling. Sommige psychologen proberen de
universele (algemeen geldende) ontwikkelingsprincipes te doordrongen, terwijl anderen specifieker
kijken. Bijvoorbeeld de invloed van culturele verschillen of de unieke aspecten van individuen.
Deze psychologen houden zich ook bezig met stabiliteit in het leven van kinderen, adolescenten en
volwassenen. In welke periodes veranderen en groeien mensen en hoe komt hun gedrag overeen
met eerder gedrag.
1.1.1: reikwijdte vakgebied
Psychologen specialiseren zich meestal in een thema of leeftijdscategorie. Onderzoek is grofweg te
verdelen in 4 centrale thema’s:
1. Fysieke ontwikkeling: kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de
zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap op ons gedrag.
-
Wat bepaald de sekse van een kind?
Wat zijn de langetermijngevolgen van een premature geboorte?
Wat zijn de voordelen van borstvoeding?
Wat zijn de consequenties van vroeg of late seksuele rijpheid?
2. Cognitieve ontwikkeling: kijkt naar de intellectuele vermogens, waaronder leren, geheugen,
probleemoplossing en intelligentie.
-
Wat zijn onze vroegste herinneringen?
Wat zijn de effecten van tv kijken?
Heeft tweetaligheid voordelen?
Weke invloed heeft het egocentrisme van een adolescent op zijn wereldbeeld?
3. Sociaal-emotionele ontwikkeling: kijkt naar de sociale relaties en interacties met anderen en
naar het omgaan met emoties.
-
Reageren pasgeborenen anders op hun moeder dan op andere mensen?
Wat is de beste manier om kinderen gewenst gedrag aan te leren?
Hebben kinderen die gepest worden bepaalde eigenschappen gemeen?
4. Persoonlijke ontwikkeling: kijkt naar de duurzame gedragingen en (karakter) eigenschappen
die de ene persoon van de andere onderscheiden.
-
Heeft een kleuter besef van goed en fout?
Wanneer wordt een kind zich bewust van zijn sekse?
Wat zijn oorzaken van zelfmoord bij adolescenten?
Globale leeftijdsgroepen:
Prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
Babytijd (van geboorte tot 2 jaar)
Peuter- en kleutertijd (van 2 tot 6 jaar)
Schooltijd (van 6 tot 12 jaar)
Adolescentie (van 12 tot 20 jaar)
Grenzen zijn algemeen. Ontwikkeling verschilt per persoon.
1.1.2 invloeden op ontwikkeling: ontwikkelen in een sociale omgeving
Ieder mens behoort tot een specifieke cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde
plek zijn geboren. Belangrijke sociaal-historische gebeurtenissen, zoals oorlogen, economische groei
en crisis, hongersnoden en epidemieën hebben mogelijk een bepaalde gemeenschappelijke invloed
op leden van een cohort. Normatieve en niet-normatieve gebeurtenissen hebben ook invloed op de
ontwikkeling. Met normatieve gebeurtenissen worden gebeurtenissen bedoeld die zich voor de
meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier voltrekken. Deze kunnen historisch,
leeftijdsgebonden of sociaal-cultureel bepaald zijn. Invloeden van cohorten op de ontwikkeling,
zogenaamde cohorteffecten, zijn voorbeelden van historisch bepaalde invloeden.
Omgevingsinvloeden en biologische invloeden die verbonden zijn met een specifiek historisch
moment. Bijvoorbeeld biologische- en omgevingseffecten van een vuurwerkramp in Roombeek in
Enschede.
Leeftijdsgebonden invloeden zijn biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, zoals de pubertijd en de leeftijd wanneer je leerplichtig bent.
Ontwikkeling wordt ook bepaald door sociale-culturele invloeden zoals etnische afkomst, sociale
klasse, lidmaatschap van een subcultuur etc. Ook niet0normatieve gebeurtenissen hebben invloed
op de ontwikkeling. Dit zijn specifieke gebeurtenissen in het leven van een bepaald persoon.
Bijvoorbeeld iemand die op jonge leeftijd haar ouders verliest bij een ongeluk.
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
1.2.1: vroege denkbeelden over kinderen
Kinderen kregen rond 1600 pas een eigen status en werden voor die tijd gezien als
miniatuurvolwassenen. De eerste geschriften waarin kinderen werden bestudeerd waren
babybiografieën die eind 1700 populair waren in Duitsland. Dit kwam door Darwin die het eerste
levensjaar van zijn zoon publiceerde. Wetenschappers van verschillende origines (biologen,
psychologen, pedagogen, filosofen) discussieerden over de relatieve invloed van nature (erfelijkheid)
en nurture (omgevingsinvloeden).
1.2.2: 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline
In de eerste helft van de 20e eeuw werden grootschalige, systematische en langdurige onderzoeken
gestart naar kinderen en hun ontwikkeling tijdens de rest van hun leven.
1.2.3: vraagstukken bij de thema’s van ontwikkelingspsychologie
Voltrekt de ontwikkeling zich in een continue of een discontinue manier? Bij continue verandering is
de ontwikkeling geleidelijk en vloeien de prestaties op een bepaald niveau voort uit de prestaties op
de vorige niveaus. Continue verandering is kwantitatief, oftewel heeft het te maken met
hoeveelheid. Kinderen ontwikkelen steeds meer van hetzelfde. Ze veranderen dus in omgang,
bijvoorbeeld de lengte van een kind. Discontinue verandering vindt plaats in aparte stappen of
stadia. Elk stadium levert gedrag op dat kwalitatief, dus qua inhoud en hoedanigheid, anders is dan
gedrag in andere stadia. Vanuit het standpunt van discontinue verandering bezien, kan een
ontwikkeling abrupt, met sprongetjes, verlopen, zoals bij een kind dat opeens niet meer in bed plast,
wanneer het door rijping eenmaal zijn blaas kan beheersen. Een kritieke periode is een specifieke tijd
in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste – en zelfs onomkeerbare – gevolgen
heeft. Kritieke perioden komen voor wanneer de aanwezigheid van bepaalde soorten
omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling of wanneer blootstelling aan
bepaalde stimuli (prikkels) abnormale ontwikkeling tot gevolg heeft. Zo zou het gemis van een
vertrouwensfiguur na een aantal levensjaar niet meer te compenseren zijn. Op het gebied van
cognitieve, sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling zijn mensen veel flexibeler van
aanvankelijk werd aangenomen. Op deze gebieden manifesteert zich een aanzienlijke plasticiteit: de
mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk is. Tijdens een
gevoelige periode zijn organismen extra ontvankelijk voor bepaalde soorten stimuli in hun omgeving.
Als je jong bent kan je bijvoorbeeld veel makkelijker een tweede taal leren dan wanneer je volwassen
bent. Het verschil tussen de concepten “kritieke periode” en “gevoelige periode” is belangrijk. Bij
kritieke perioden wordt aangenomen dat het permanente en onomkeerbare gevolgen heeft wanneer
een zich ontwikkelend individu bepaalde invloeden mist. Terwijl bij gevoelige perioden het ontbreken
van bepaalde omgevingsinvloeden de ontwikkeling van verstoren, maar latere ervaringen deze
tekorten weer kunnen opheffen.
Tegenwoordig wordt de hele periode van de conceptie tot en met de volwassenheid van belang
geacht. In elk levensstadium is sprake van ontwikkelingsgroei en – verandering. Intelligentie is
trainbaar tot ver na de adolescentie. Dit heeft veel te maken met de sociale omgeving en de invloed
daarvan. Zo heeft een 15 jarige moeder andere invloed op haar baby dan een 37 jarige moeder.
Nature-nurture debat; in hoeverre is ons gedrag het gevolg van onze genetische bepaalde natuur
enerzijds en de fysieke en sociale omgeving waarin we opgroeien anderzijds. Nature verwijst naar
eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven. Het ontvouwen van
deze voorbestemde informatie heet maturatie. Nurture verwijst naar de omgevingsvloeden die ons
gedrag bepalen. Sommige invloeden zijn biologisch, zoals het gebruik van drank en drugs tijdens de
zwangerschap of de hoeveelheid voedsel dat een kind krijgt. Andere omgevingsinvloeden zijn sociaal
van aard, zoals de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden, en de invloed van leeftijdsgenoten
op een adolescent. Ook zijn er maatschappelijke invloeden, zoals de sociaal-economische
omstandigheden waarin mensen zich bevinden. Als intelligentie vooral een resultaat is van
omgevingsfactoren, zoals de hoeveelheid en de kwaliteit van de scholing die iemand heeft genoten
en de mate waarin iemand is gestimuleerd, zou een verbetering van de sociale omstandigheden
moeten kunnen leiden tot een hogere intelligentie. Dit geeft aan hoe belangrijk het nature-nurture
vraagstuk is. Sommige genetisch bepaalde eigenschappen niet alleen een directe invloed hebben op
het gedrag van kinderen, maar indirect bijdragen aan de vorming van hun omgeving. Ouders kunnen
bijvoorbeeld zo gevoelig worden voor het huilen van een kind, dat zij meteen aan de wieg staan
wanneer het kind geluid maakt. Hun reactie op het genetisch bepaalde gedrag van een kind groeit uit
tot een omgevingsinvloed en is daarmee medebepalend voor de verdere ontwikkeling van het kind.
Ook geldt dat we door genetische achtergrond weliswaar geneigd zijn tot bepaald gedrag, maar dat
we dat gedrag niet per se vertonen zonder een passende omgeving.
Continue verandering
Discontinue verandering
Verandering verloopt geleidelijk.
Verandering verloopt stapsgewijs in duidelijk te
Prestaties op het ene niveau bouwen voort op
onderscheiden fases.
een voorgaand niveau.
Gedrag en processen zijn in verschillende fasen
Onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven
kwalitatief verschillend.
het hele leven gelijk.
Kritieke perioden
Gevoelige perioden
Voor een normale ontwikkeling zijn per
Mensen zijn gevoelig voor bepaalde stimuli uit
afgebakende periode bepaalde stimuli uit de
de omgeving, maar de gevolgen van het
omgeving noodzakelijk.
ontbreken van bepaalde stimuli zijn terug te
Vroege ontwikkelingspsychologen leggen hier
draaien.
de nadruk op.
Levenslooppsychologen leggen hier meestal de
nadruk op
Levensloopmodel
Focus op specifieke perioden
Moderne theorieën leggen de nadruk op
Vroege ontwikkelingspsychologen zien de
doorgaande groei en verandering in de loop van kindertijd en de adolescentie nadrukkelijk als de
het leven en op verbanden tussen verschillende belangrijkste perioden.
perioden.
Nature
Nurture
Nadruk op het ontdekken van erfelijke
Nadruk op de invloed van de omgeving op
eigenschappen en vermogens.
iemands ontwikkeling.
1.2.4: De toekomst van de ontwikkelingspsychologie
- Terwijl onderzoekers nieuwe studies naar ontwikkeling blijven uitvoeren, zal het vakgebied zich
steeds meer specialiseren en zullen nieuwe onderzoeksgebieden en perspectieven ontstaan
(aandacht voor gevolgen van smartphones en tablets)
- de explosie van informatie over genen en de neurobiologische aspecten van gedrag zal alle
domeinen van de ontwikkelingspsychologie beïnvloeden. De grenzen tussen verschillende
subdisciplines zullen vervagen.
- de groeiende etnische, taalkundige en culturele diversiteit van de bevolking zal leiden tot meer
aandacht voor diversiteitsvraagstukken
Ontwikkelingspsychologische kennis kan de discussies over belangrijke sociale problemen van deze
tijd naar een hoger niveau tillen. Denk aan discussies over geweld, vooroordelen, discriminatie,
armoede, veranderingen in het gezinsleven, kinderopvang, scholing, radicalisering en zelf terrorisme.
Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens,
zoals denken, leren, geheugen en probleemoplossing.
Cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren.
10
Document Outline
H1: een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Oriëntatie op ontwikkelingspsychologie
1.1.1: reikwijdte vakgebied
1.1.2 invloeden op ontwikkeling: ontwikkelen in een sociale omgeving
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
1.2.1: vroege denkbeelden over kinderen
1.2.2: 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline
1.2.3: vraagstukken bij de thema’s van ontwikkelingspsychologie
1.2.4: De toekomst van de ontwikkelingspsychologie
H2: theoretische perspectieven in onderzoek
2.1: perspectieven bij het kijken naar kinderen
2.1.1: het psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten
2.1.2: het behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag
2.1.3: het cognitief perspectief: kijken naar de oorsprong van ons begrip
2.1.4: het systematisch perspectief: brede visies op ontwikkeling
2.1.5: het evolutionair perspectief: wat onze voorouders bijdragen aan ons gedrag
2.1.6: waarom ‘welk perspectief is het juiste?’ de verkeerde vraag is
H3: het begin van het leven
3.1: erfelijkheid
3.1.1: genen en chromosomen: de code van het leven
3.1.2: basisbeginselen van de genetica: het mengen en koppelen van eigenschappen
3.1.3 : de overdracht van genetische informatie bij mensen
3.1.4: het menselijk genoom: het kraken van de genetische code
3.1.5: erfelijke en genetische stoornissen: als het misloopt met onze ontwikkeling
3.1.6: genetische consultatie en erfelijkheidsadvies
3.2: de interactie tussen erfelijkheid en omgeving
3.2.1: de rol van de omgeving van genotype naar fenotype
3.2.2: een antwoord op het nature-nurtureraadsel
3.2.3: fysieke kenmerken: familiegelijkenissen
3.2.4: intelligentie: hoe meer onderzoek, hoe meer onenigheid
3.2.5: persoonlijkheid: extravert geboren?
3.2.6: psychische stoornissen: de rol van genen en omgeving
3.2.7: kunnen genen de omgeving beïnvloeden?
3.3: prenatale groei en verandering
3.3.1: bevruchting: het moment van conceptie
3.3.2: de stadia van de prenatale periode: het begin van de ontwikkeling
3.3.3: problemen rondom zwangerschap
3.3.4: de prenatale omgeving: bedreigingen voor de ontwikkeling
Hoofdstuk 4: de geboorte en het pasgeboren kind
4.1: geboorte
4.1.1: weeën: het begin van de geboorte
4.1.2: geboorte: van foetus tot pasgeborene
4.1.3: opvattingen over bevallen: waar medische zorg en attitudes samenkomen
4.2: complicaties tijdens de geboorte
4.2.1: premature baby’s: te vroeg, te klein
4.2.2: postmature baby’s: te laat, te groot
4.2.3: keizersnede: ingrijpen in het geboorteproces
4.2.4: zuigelingensterfte en doodgeboren kinderen: de tragedie van een premature dood
4.2.5: postnatale depressie: van hoge pieken naar diepe dalen
4.3: wat een pasgeboren baby allemaal kan
4.3.1: fysieke vaardigheden
4.3.2: zintuigen
4.3.3: het leervermogen van de pasgeborene
Hoofdstuk 5: de fysieke ontwikkeling in de babytijd
5.1: groei en ontwikkeling
5.1.1: fysieke groei: de snelle schreden van de babytijd
5.2: de motorische ontwikkeling
5.2.1: reflexen: onze aangeboren fysieke vaardigheden
5.2.2: motorische ontwikkeling bij baby’s: fysieke mijlpalen
5.2.3: de ontwikkeling en coördinatie van motorische vaardigheden
5.2.4: voeding in de babytijd: brandstof voor de motorische ontwikkeling
Hoofdstuk 6: de cognitieve ontwikkeling in de babytijd
6.1: cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
6.1.1: belangrijke elementen van Piagets theorie
6.1.2: de sensomotorische periode: de basis van de vroege cognitieve groei
6.2: de informatieverwerkingtheorie van cognitieve ontwikkeling
6.2.1: codering, opslag en terughalen: de grondslagen van informatieverwerking
6.2.2: het geheugen in de babytijd
6.2.3: de ontwikkeling van intelligentie bij baby’s
6.3: de wortels van onze taal
6.3.1: de basisbeginselen van taal: van geluiden naar symbolen
6.3.2: het ontstaan van taalontwikkeling
6.3.3: praten tegen kleine kinderen: babytaal
Hoofdstuk 7: de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd
7.1: de basis van sociaal gedrag
7.1.1: emoties in de babytijd
7.1.2: de ontwikkeling van het ik
7.1.3: social referencing: voelen wat anderen voelen
7.1.4: het mentale leven van baby’s
7.2: relaties aangaan
7.2.1: hechting
7.2.2: rollen van moeder en vader bij hechting
7.2.3: ontluikende relaties via interacties
7.2.4: de effecten van kinderopvang
7.3: verschillen tussen baby’s
7.3.1: persoonlijkheidsontwikkeling: kenmerken die baby’s uniek maken
7.3.2: temperament: stabiele factoren in het gedrag van een kind
7.3.3: geslacht en gender: mannelijk of vrouwelijk
Hoofdstuk 8: de fysieke ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
8.1: fysieke groei
8.1.1: het groeiende lichaam
8.1.2: de groeiende hersenen
8.1.3: het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
8.1.4: de ontwikkeling van de zintuigen
8.2: motorische ontwikkeling
8.2.1: de grove motoriek
8.2.2: de fijne motoriek
8.2.3: zindelijk worden: wanneer en hoe
8.2.4: links- of rechtshandigheid
8.2.5: de tekening als graadmeter van ontwikkeling
Hoofdstuk 9: de cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
9.1: de intellectuele ontwikkeling
9.1.1: Piagets stadium van pre-operationeel denken
9.1.2: de informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling
9.1.3: Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling: oog voor de rol van cultuur
9.2: de taalontwikkeling
9.2.1: linguïstische vooruitgang in de peuter- en kleutertijd
9.2.2: egocentrisch taalgebruik
9.2.4: taalontwikkelingsstoornis (TOS)
9.3: de invloed van educatie en opvang
9.3.1: soorten kinderopvang voor peuters en kleuters
9.4: voorlezen, televisie en digitale media
9.4.1: voorlezen: leerzame en verbindende momenten
9.4.2: leren via televisie en digitale media
Hoofdstuk 10: de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
10.1: een antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’
10.1.1: de persoonlijkheidsontwikkeling volgend Erikson: conflicten oplossen
10.1.2: het zelfbeeld in de peuter- en kleutertijd
10.1.3: genderidentiteit: het ontstaan van mannelijkheid en vrouwelijkheid
10.1.4: het ontdekken van seksualiteit
10.2: vrienden en familie: het sociale leven van peuters en kleuters
10.2.1: het ontstaan van vriendschappen
10.2.2: de regels van het spel
10.2.3: de theory of mind van peuters en kleuters: begrijpen wat anderen denken
10.2.4: het gezinsleven van peuters en kleuters
10.3: morele ontwikkeling en zelfbeheersing
10.3.1: het ontstaan van moreel besef: goed en fout in de maatschappij
10.3.2: zelfbeheersing bij peuters en kleuters
Hoofdstuk 11: de fysieke ontwikkeling in de schooltijd
11.1: het groeiende lichaam
11.1.1: de fysieke ontwikkeling
11.1.2: motorische vaardigheden: voortdurende verbetering
11.2: invloeden op de fysieke ontwikkeling
11.2.1: de invloed van voeding
11.2.2: groeiachterstanden en groeistoornissen
11.2.3: ondergewicht en kinderobesitas
11.2.4: gezondheidsklachten in de schooltijd
11.2.5: ongelukken
Hoofdstuk 12: de cognitieve ontwikkeling in de schooltijd
12.1: de intellectuele en taalkundige ontwikkeling
12.1.1: de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
12.1.2: de informatieverwerkingstheorie
12.1.3: Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling en klassikaal onderwijs
12.1.4: taalontwikkeling: de betekenis van woorden
12.1.5: tweetaligheid
12.2: intelligentie: het bepalen van individuele sterke punten
12.2.1: criteria voor intelligentie: een onderscheid tussen intelligente en niet-intelligente kinderen
12.2.3: IQ-verschillen tussen groepen
12.2.4: alternatieve visies op intelligentie
12.2.5: intelligentiescores onder en boven de norm
12.3: onderwijs: lezen, schrijven en rekenen (en meer)
12.3.1: onderwijs wereldwijd: wie mag er naar school
12.3.2: onderwijstrends: meet dan lezen, schrijven en rekenen
12.3.3: schoolrijpheid: wanneer is een kind klaar voor school?
12.3.4: lezen: het leren ontcijferen van de betekenis van woorden
12.3.5: het Pygmalion-effect: de invloed van verwachtingen
12.3.6: specifieke leerproblemen
Hoofdstuk 13: de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de schooltijd
13.1: de ontwikkeling van het eigen ik
13.1.1: de psychosociale ontwikkeling en zelfkennis in de schooltijd: vlijt versus minderwaardigheid
13.1.2: eigenwaarde: hoe kinderen een beeld van zichzelf ontwikkelen
13.2: psychische problemen en gedragsproblemen
13.3: relaties: vriendschappen in de schooltijd
13.3.1: stadia van vriendschap: een veranderende kijk op vrienden
13.3.2: individuele verschillen bij vriendschap: wat maakt een kind populair?
13.3.3: gender en vriendschap: segregatie van de seksen in de schooltijd
13.3.4: pesten op school en online
13.3.5: veiligheid op het internet
13.4: het gezin in de schooltijd
13.4.1: de veranderende thuisomgeving
13.4.2: hulp bij opvoeden en opgroeien
Hoofdstuk 14: de fysieke ontwikkeling in de adolescentie
14.1: fysieke rijping
14.1.1: groei in de adolescentie: het snelle tempo van de fysieke rijping
14.1.2: puberteit: het begin van de seksuele rijping
14.1.3: beeld van het eigen lichaam: reacties op fysieke veranderingen in de adolescentie
14.1.4: vroege en late rijping: gevolgen
14.1.5: hersenontwikkeling en denken: de opmaat voor cognitieve groei
14.3: bedreigingen voor het welzijn van adolescenten
14.3.1: voeding en beweging: gewichtige zaken
14.3.2: drugs
14.3.3: alcoholgebruik en -misbruik
14.3.4: tabak: de gevaren van roken
14.3.5: seksueel overdraagbare aandoeningen
Hoofdstuk 15: de cognitieve ontwikkeling in de adolescentie
15.1: de intellectuele ontwikkeling
15.1.1: het formeel-operationele stadium van Piaget en adolescentie
15.1.2: de informatieverwerkingstheorie: geleidelijke veranderingen in vermogens
15.1.3: de adolescent als het middelpunt van het universum
15.2: de morele ontwikkeling
15.2.1: Kohlbergs theorie van morele ontwikkeling
15.2.2: Gilligans theorie van morele ontwikkeling
15.3: schoolprestaties en cognitieve ontwikkeling
15.3.1: de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs
15.3.2: sociaal-economische status en schoolprestaties
15.3.3: veiligheid op school en de kwaliteit van het onderwijs
15.3.4: media- en internetgebruik door adolescenten
15.3.5: scholieren en parttimewerk
15.3.6: het afbreken van de schoolcarrière
15.3.7: naar het hoger onderwijs
15.4: keuze van een beroep
15.4.1: de drie perioden van Ginzberg
15.4.2: de zes persoonlijkheidstypen van Holland en beroepskeuze
15.4.3: gender en carrièrekeuze
Hoofdstuk 16: de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de adolescentie
16.1: identiteit: een antwoord op de vraag ‘Wie ben ik?’
16.1.1: zelfbeeld: beschrijving van het ik
16.1.2: eigenwaarde: beoordeling van het ik
16.1.3: identiteitsvorming in de adolescentie: verandering of crisis?
16.1.4: Marcia’s theorie van identiteitsontwikkeling
16.1.5: religie en spiritualiteit
16.1.6: culturele identiteit
16.2: problemen in de adolescentie
16.2.1: depressie, suïcidale gedachten en zelfdoding
16.2.2: criminaliteit in de adolescentie
16.3: relaties: familie en vrienden
16.3.1: familiebanden, veranderende relaties binnen het gezin
16.3.2: relaties met leeftijdgenoten: het belang van ‘erbij horen’
16.4: verkering, seksueel gedrag en tienerzwangerschappen
16.4.1: relaties in de 21ste eeuw
16.4.2: seksuele activiteiten tijdens de adolescentie
16.4.3: seksuele geaardheid en genderidentiteit
16.4.4: tienerzwangerschappen