GESCHIEDENIS DUITSLAND 1871-1945 SAMENVATTING
Het Duitse keizerrijk
Otto von Bismarck bracht de versnipperde Duitse staten en staatjes bijeen door de Frans-
Duitse oorlog (1870-1871). Op 18 januari 1871 werd het Duitse Keizerrijk uitgeroepen in
Versailles. De Pruisische koning werd keizer: Wilhelm I. Bismarck werd Rijkskanselier.
Door de plechtigheid in het buitenland te houden werd niet één van de Duitse staten
bevoordeeld.
Door het algemeen kiesrecht mochten mannen een afgevaardigde voor de Rijksdag kiezen.
de rijksdag had beperkte macht: hij mocht de begroting, belastingmaatregelen en wetten
goed- of afkeuren. Hij mocht niet de Rijkskanselier op het matje roepen en laten afdwingen.
De Rijkskanselier bleef ongeschonden tenzij de keizer op trad, want de keizer mocht de
rijkskanselier benoemen en ontslaan, hij was ook was militair opperbevelhebber. De
rijkskanselier benoemde de ministers. De Rijkskanselier en de Bondsraad mochten de
Rijksdag ontbinden.
De Bondsraad bestaat uit afgevaardigden van de deelstaten. Zij mochten de begroting,
wetten en verdragen met andere landen goed of af keuren.
De drie belangrijkste politieke stromingen
De conservatieven en nationaal-liberalen
Vooral aanhang van de hogere bevolking.
De Centrumpartij (het Centrum)
Vooral aanhang van de katholieke bevolking.
De socialisten
Vooral aanhang van de industriearbeiders
Gelaagdheid van de bevolking
Adel, officieren en hoge ambtenaren
Beheersen de openbare mening en
ontleende aanzien en rijkdom aan
grootgrondbezit.
Grote fabrikanten en bankiers
Verkeerden in de ‘hoogste kringen’ en
raakten door het huwelijk verbonden met
adel en officieren.
Werknemers in de dienstensector, lage
Weinig aanzien en voelde zich bekneld
ambtenaren, kleine ondernemers, chefs van tussen de lagen boven en onder.
afdelingen van grote ondernemingen
Boeren, arbeiders in de landbouw en
Stond onderaan de samenleving, waren
industrie, lagere ambtenaren
trouw aan de overheid en hun religie.
Merkten weinig van de toenemende
welvaart.
Het nieuwe Duitse keizerrijk was een politieke en militaire grootmacht. Door de snelle
industrialisatie uiteindelijk ook een economische grootmacht.
Duitsland was omsingeld door sterke mogendheden en Bismarck kwam met de
alliantiepolitiek. Om zo allianties te sluiten om de positie van Duitsland te verbeteren en de
vrede te bewaren. Met dit beleid kon Bismarck het bestaande machtsevenwicht handhaven.
Om het machtsevenwicht ook in Afrika te verzekering riep Bismarck in 1884 de Conferentie
van Berlijn bijeen; vijftien Europese staten en de VS maakten afspraken over de verdeling
van Afrika.
In 1888 kwam Wilhelm II aan de macht zijn regering kreeg steeds meer autocratische
trekken. Bismarck werd ontslagen in 1890.
De Duitse Weltpolitiek was in eerste instantie vooral gericht op overzees imperialisme (het
verkrijgen van koloniën), waarbij Duitsland vooral Groot-Brittannië als koloniale grootmacht
tegenover zich vond. Na de Duitse Vlootwet van 1898 werd een oorlogsvloot gebouwd die
het moest gaan opnemen tegen Groot-Brittannië. Groot-Brittannië en Frankrijk bleken te
sterk Duitsland ging zich meer richten op het Europese continent.
Duitsland werd steeds sterker:
Sterke economische groei
Toenemende militarisme
De Eerste Wereldoorlog
Dieper liggende oorzaken van de Eerste Wereldoorlog
Toenemend militarisme
vergrootte de kans op oorlog, doordat
oorlog als een bruikbaar middel werd
gezien om de belangen van het vaderland
te dienen.
Modern Imperialisme
leidde tot een koloniale wedloop die
spanningen tussen Engeland, Frankrijk en
Duitsland tot gevolg had.
Bewapeningswedloop
was het gevolg van nationalisme,
imperialisme en militarisme, omdat men
sterker wilde zijn dan de anderen.
Nationalisme van de Slaven op de Balkan
leidde tot spanningen.
en nationalisme van Duitsland, Frankrijk
en Engeland
Bondgenootschappen
vergrootten de kans op oorlog, omdat
regeringen zich onvoorzichtiger gingen
gedragen.
De belangrijkste landen die tegenover elkaar stonden in de Eerste Wereldoorlog:
Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en Turkije stonden tegenover Rusland, Frankrijk,
Engeland en (later) Italië en de VS.
Aanleiding Eerste Wereldoorlog
De directe oorzaak van de Eerste Wereldoorlog
De moordaanslag op Frans-Ferdinand, de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, en zijn
vrouw, gepleegd door een groepje Bosnisch-Servische nationalisten in Sarajewo (Bosnië)
in juni 1914. Want die aanslag leidde tot een kettingreactie van mobilisaties en
oorlogsverklaringen.
Dieper liggende oorzaken die een grote rol speelden bij de directe oorzaak.
Het nationalisme
De bondgenootschappen
De aanslag in Sarajewo werd gepleegd
Wenen rekende op Duitse steun en Servië
door Bosnisch-Servische nationalisten.
op Russische steun.
Oostenrijk-Hongarije wilde dat Servië zich niet meer zou bemoeien met de Slavische
nationalisten. Oostenrijk-Hongarije zoekt uit angst voor Rusland steun bij Wilhelm II. Toen
Duitsland hen onvoorwaardelijke steun gaf, stuurde Oostenrijk-Hongarije eem ultimatum met
harde eisen. Servië verwierp een deel van dit ultimatum. Op 29 juli verklaart Oostenrijk-
Hongarije Servië de oorlog.
Hierdoor kwam een kettingreactie aan mobilisaties en oorlogsverklaringen op gang.
Alle betrokkenen gaan enthousiast de oorlog in, omdat:
Nationalisme en militarisme hadden vaderlandsliefde en strijdlust aangewakkerd.
Men was overtuigd van het eigen gelijk en men was bereid te vechten voor wat men
rechtvaardig achtte.
Men dacht in elk land dat men in korte tijd zou winnen.
Het Von Schlieffenplan was het Duitse aanvalsplan. Het doel was de sterke Franse
verdediging aan de Frans-Duitse grens te omzeilen. De hoofdmacht van het Duitse leger
moest daarom door België naar Noord-Frankrijk trekken.
Dit mislukte echter:
Snelheid was geboden, maar die viel tegen, onder meer door de onverwacht sterke
tegenstand van de Belgen.
Een deel van de Duitse troepen aan het Westfront moest naar het Oostfront worden
gezonden.
In de Slag bij de Marne won een Brits-Frans leger van de Duitsers, die zich moesten
terugtrekken.
Er ontstond een tweefrontenoorlog: een Westfront en een Oostfront:
Het Westfront werd een loopgravenoorlog.
Het Oostfront behield het karakter van een bewegingsoorlog.
De belangrijkste kenmerken van de oorlog aan het Westfront:
De vijandelijke legers stonden in loopgraven tegenover elkaar met een niemandsland
ertussen van 50 tot enkele honderden meters.
De soldaten leefden maandenlang in deze loopgraven, vaak vol water, modder en
ongedierte.
Het aantal doden en gewonden was vooral onder de aanvallende partij buitengewoon
groot.
Aanvallen leverden doorgaans weinig of geen terreinwinst op.
De leiders hielden lang vast aan een loopgravenoorlog. Zij zagen de enorme verliezen aan
mensenlevens als onvermijdelijk en gingen er vanuit dat de vijand eerder dan zijzelf de strijd
zou opgeven bij gebrek aan voldoende mankracht.