Hoofdstuk 1 & 2 Bestuurskunde 1.1 Inleiding
///
2.2 Geschiedenis van bestuur
staat= sprake van een (afgegrensd) grondgebied.
tweede criterium is het aanwezig zijn van een (geaccepteerd) bestuur gezag.
soevereiniteit hoogste macht of gezag.
ten derde een staatsvolk. Montesquie beschreef de volgende drie machten (trias politica)
1. Wetgevende macht
2. Uitvoerende macht
3. Rechterlijke macht Deze drie machten vormen in principe gelijkwaardige machten, vandaar dat vaak gesproken wordt
van een horizontale machtenscheiding. Er is geen vorm van hiërarchie. Ze houden elkaar in balans. Op rijksniveau kunnen we onderscheiden de Staten-Generaal( wetgevende macht), de
ministeries(uitvoerende macht) en onafhankelijke rechters (rechtelijke macht) De regering is de uitvoerende macht, maar maat ook deel uit van de wetgevende macht. Aantal andere machten ambtenarenapparaat(bureaucratie) wordt wel eens aangeduid met de
term de vierde macht. De media, lobbylisten en advies- en organisatieadviseurs worden elk ook machten genoemd. Thorbecke ministeriele verantwoordelijkheid, ministers verantwoordelijk, koning onschendbaar.
- Rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden.
- Indirecte verkiezing van leden van de Eerste Kamer
- Mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven
- invoering van het recht van amendement van de Tweede Kamer( wetsvoorstellen wijzigen)
- invoering recht van enquête van de Tweede Kamer en het recht op informatie voor beide kamers.
- Jaarlijkse vaststelling van de begroting Codificatie: het schrift opstellen van recht, letterlijk het maken van een boek. Eerst de ontwikkeling
van de maatschappij volgen en daarna wetten opstelt die passen bij de ontwikkelingen. ontstaan
verzorgingsstaat post-verzorgingsstaat. stromingen: liberalisme(vrijheidsbeginsel), christendemocratie(christelijke beginselen),
socialisme(gelijkheidsbeginsel)
2.3 Het begrip overheid. 2.3.1 Betekenis van het begrip overheid
de overheid bestaat in feite uit een heleboel verschillende overheden. Elke overheidsorganisatie
heeft eigen doelstellingen en eigen belangen. Definitie
overheid: het geheel van bestuurders en bestuurlijke colleges in een staatsverband en het daarbij
horende ambtelijke apparaat. 2.3.2 Kenmerken van de Nederlandse overheid
Een van deze kenmerken hebben we al genoemd, de onderverdeling in een wetgevende, een
uitvoerende en een rechterlijke macht. andere kenmerk dat in Nederland in het oog springt, is de gedecentraliseerde eenheidsstaat.
houdt in dat veel taken en bevoegdheden aan andere overheidsorganen dan de centrale overheid
zijn toebedeeld.
De centrale overheid staat in voor de eenheid. De toedeling van taken en bevoegdheden aan andere overheidsorganen dan centrale overheid wordt
aangeduid met het begrip decentralisatie. Het verdelen van de bevoegdheden tussen de rijksoverheid, de provincies en de gemeenten wordt
de verticale machtenscheiding genoemd. Taken en bevoegdheden kunnen dus aan andere overheidsorganen dan de centrale overheid zijn
toebedeeld. Wanneer deze andere overheidsorganen een bepaald gebied besturen, hebben we het
over territoriale decentralisatie(provincies en gemeenten). Wanneer zon ander overheidsorgaan is ingesteld ter behartiging van een bepaald doel, hebben we
het over functionele decentralisatie( bv waterschap) De drie bestuurslagen in Nederland zijn: rijk, provincies en gemeenten. Het rijk gaat achter het
begrip eenheidsstaat schuil. Er is een zekere mate van centralisatie en samenhang. Het rijk draagt
zorg voor de taken die niet aan de lagere overheden kunnen worden toebedeeld. defensie of het
toezicht van kernenergie. De provincie heeft in de taakverdeling vooral een coördinerende taak. De gemeenten doen vooral
het uitvoerende werk en staan het dichts bij de burgers. Belangrijk bij het bespreken van de taken is het begrip autonomie dat gemeenten en provincies
een eigen huishouding hebben, dat wil zeggen dat zjj, binnen zekere grenzen, exclusieve taken en
bevoegdheden hebben waar de andere overheden zich niet in mogen mengen. medebewindstaken: het uitvoeren van rijkstaken door de lagere overheden.
Decentralisatie en deconcentratie
Deconcentratie is het zich fysiek over een land verspreiden van delen van een overheid kantoren,
belastingdienst. Het belangrijke verschil tussen decentralisatie en deconcentratie is dat er bij deconcentratie geen
overdracht van taken en bevoegdheden plaatsheeft. vormen van decentralisatie:
Inspectie: De taken van de inspecties zijn meestal wettelijk vastgelegd en hebben veelal betrekking
op toezicht, controle en coördinatie. Directie: taken van directies zijn meer technisch uitvoerend van aard Consulentschappen: voorlichting en advisering. 2.4 het begrip algemeen belang
hoofdtaak van de overheid is het behartigen van het algemeen belang. 2.5 Het begrip beleid Wij keuren het beleid van deze minister af
Hier betekent beleid dus , iets wat wordt gedaan Deze bond heeft zijn beleid uitgestippeld in een nota
gaat om verzameling doelen en middelen. Beleid is hier een plan. de burgers moeten bij het beleid worden betrokken
gaat om verzameling van gebeurtenissen en momenten die leiden tot een besluit. 1. Beleid is een plan
2. Beleid is alles wat een overheid doet. WE kunnen zeggen dat beleid alles is wat een overheid doet, maar ook het niet opstellen van een
plan kan beleid zijn. Samenvatting
overheid ontwikkelt zich voortdurend.
De staatsvorm is de gedecentraliseerde eenheidsstaat, die bestaat uit een eenheid(rijksoverheid) en
twee daaronder vallende bestuurslagen (provincies en gemeenten) die eigen taken en
verantwoordelijkheden hebben. Verder hebben we de begrippen algemeen belang en beleid verkend. Algemeen belang is een
voortdurende competitie tussen deelbelangen. bij het begrip beleid hebben we naar twee betekenissen gekeken en gekozen voor de invalshoek:
bleid-als-plan.
3.1 inleiding
Model van Easton vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. 3.2 De systeembenadering
3.2.1 Het model 1. Invoer: linkerkant(input). Bestaat uit eisten(demands) en steun(support). Bij eisen kan je denken
aan verlangens van milieugroepen. De hoeveelheid is vele malen groter dan de verwerkingscapaciteit
van het politieke systeem.
Bij steun kan je denken aan betalen van contributie, het stemmen bij verkiezingen en het bezoeken
ban bijeenkomsten. 2. Uitvoer(output). Onderscheiden in twee soorten. Gezaghebbende uitvoer, bv interview of
tijdschrift, bij model Easton gaat alleen om gezaghebbende uitvoer.
uitvoer mondt uit in effecten(outcomes) gewenste en ongewenste effecten. 3. Doorvoer invoer en uitvoer omgezet in politieke systeem(throughput). Soms wordt deze fasen
aangegeven als een black box. het is niet bekend hoe de invoer nu precies in uitvoer wordt
omgezet. 3.2.2 Het werkmodel
Dit is een vereenvoudigd model, waarin alle elementen zijn te herkennen. 3.2.3 nut van het systeemmodel
begrijpen hoe een beleid tot stand komt.
ten tweede, maakt het model duidelijk dat beleid niet in een vacuüm tot stand komt, maar dat er
duidelijke relatie is met omgeving feedback, terugkoppeling. Ten derde, wordt duidelijk totstandkoming van een beleid niet statisch maar dynamisch is.
Ten vierde, systeem brengt de relatie tussen de politiek en het tot stand komen van beleid in beeld.
ten vijfde, sysyteemmodel kan duidelijk maken dat lang niet alle eisen in beleid worden omgezet.
ten slotte, je kunt een bepaalde inbreng bestempelen als invoer, omzetting, of uitvoer. 3.2.4 Systemen zijn met elkaar verbonden.
systeem werk niet onafhankelijk van andere systemen, maar dat systemen met elkaar in verbinding
staan.