Biologie periode 3
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1
Cellen kunnen zich voortplanten door celdeling. Bij celdeling ontstaan uit een moedercel twee gelijke
dochtercellen, die dezelfde genetische eigenschappen hebben. Celdeling speelt een belangrijke rol in het leven van bepaalde organismen. Celdeling speelt namelijk
een rol bij voortplanting en groei van een organismen. Bij ongeslachtelijke voorplanten, ontstaan na celdeling nakomelingen die helemaal gelijk zijn aan de
ouders. Bacteriën planten zich bijvoorbeeld voor door ongeslachtelijke voortplanting. Bij planten
gebeurt dit echter ook, bijvoorbeeld een aardbei of een aardappel. Hierbij blijft bijvoorbeeld een
vrucht over in de grond en uit die vrucht, groeit weer een nieuwe plant.
Ongeslachtelijke voorplanting kan ook kunstmatig plaatsvinden. Bijvoorbeeld bij bloemen, hierbij
wordt dan de steel afgesneden en uit dit afgesneden vlak, groeien weer nieuwe bloemen.
Een organismen dat door ongeslachtelijke voorplanting uit één organismen is ontstaan, noem je een
kloon. Het kweken van deze individuen
noem je dus klonen.
Bij celdeling ontstaan uit 1 cel, twee cellen
met dezelfde erfelijke eigenschappen.
Deze eigenschappen liggen vast in het
DNA. Voordat een cel zich deelt, wordt het
DNA in de chromosomen gekopieerd.
Aan het begin van deze celdeling
spiraliseren (oprollen) de chromosomen,
hierdoor worden ze korter en dikker en
Chromosomen na een verdubbeling
kun je ze zien met een microscoop. Nu
worden ze gekopieerd en hierna kun je
ze niet meer zien met een microscoop.
Bij planten, dieren en schimmels begint
de celdeling met het delen van de
celkern en dit noem je mitose.
Mitose
In de celcyclus wordt weergeven wat wanneer gebeurt bij de celdeling en die bestaat uit bepaalde
periodes:
- De M-fase (mitotische fase): hier vind je kerndeling en de celdeling plaats.
- Interfase: de periode tussen de twee celdelingen, halverwege deze periode wordt van DNA
een kopie gemaakt: DNA-replicatie of DNA-synthese.
- S-fase: hier vindt die synthese/ replicatie plaats. Dit gekopieerde DNA, blijft nog even
vastzitten aan het andere DNA. Dit noem je de centromeer. Zolang deze DNA stukken aan
elkaar zitten, noem je het chromatiden.
De periode tussen de M en de S-fase, wordt de G1-fase genoemd.
De periode tussen de S en M-fase, wordt de G2-fase genoemd.
De interfase bestaat uit de volgorde: G1 – S-fase – G2.
Cellen kunnen ook rust hebben en niet delen, dit noem je de G0-fase.
Dit is ook wel de celcyclus
Dit is het centromeer
Mitose:
Interfase: Het centrosoom is een gebied waarin bij dierlijke cellen twee centriolen (kleine cilinders
van eiwitbuisjes) liggen. Profase: Aan het begin van de mitose verdubbelt het centrosoom. Aan het eind van deze profase,
spiraliseert (het oprollen van de chromosomen) het DNA. Prometafase: hier verdwijnt het kernmembraam, hierdoor beweegt elk centrosoom zich langzaam
naar de rand hierbij groeien tussen centrosomen trekdraden (microtubuli). Deze trekdraden vormen
een soort koepel om de chromosomen, dit wordt ook wel de kernspoel genoemd. Metafase: hierbij zitten de chromosomen in een vlak, tussen de centrosomen.
Anafase: hier krimpen de trekdraden tot in de kernspoel, waardoor de chromosomen naar hun eigen
plek gaan voor de deling (de ene gaat naar boven, de ander naar beneden). Telofase: hier ontstaan een nieuw kernmembraam en ontstaan er twee nieuwe cellen. Door
chromosomen worden gesplitst en daarna weer verdubbeld, heeft elke cel hetzelfde aantal
chromosomen.
Zo ziet mitose eruit.
Dieren kunnen ook kunstmatig worden gekloond door embryosplitsing.
Hierbij wordt een klompje cellen dat na de bevruchting ontstaat in tweeën of vieren gedeeld. Een andere manier is kerntransplantatie, uit een donorkoe worden onbevruchte eicellen gehaald. Uit
deze eicellen worden vervolgens kernen verwijderd en deze celkernen worden in een koe met goede
eigenschappen gestopt in de lege eicellen. Uit deze eicellen ontwikkelen zich klompjes met cellen en
deze worden geïmplanteerd in draagkoeien en daar groeien ze uit tot kalveren.
Paragraaf 2
Bij geslachtelijke voortplanting, versmelten twee cellen samen en dit noem je celfusie. Het aantal
chromosomen in de cellen verandert niet en blijft constant door geslachtelijke voortplanting. Om dit
aantal gelijk te houden, vindt reductie plaats en dit gebeurt samen met het maken van de
geslachtscellen (gameten). Alle cellen die niet tot de geslachtscellen horen, noem je de somatische
cellen.
Tijdens de bevruchting versmelten twee geslachtcellen samen.
Deze cellen zijn haploïde cellen: elke cel bevat 1 volledige set
chromosomen, dit wordt aangegeven met de letter: ‘’n’’.
Twee volledige haploïde cel, vormen 1 diploïde cel.
Het proces van het gelijk maken van de chromosomen, noem
je de reductiedeling of meiose. Deze meiose bestaat uit 2