Economie samenvatting periode 1
Hoofdstuk 1.
Terugval van de economie noem je recessie. Je hebt pas te maken met recessie als de economie
twee kwartalen achter elkaar krimpt. Houdt deze krimp langer aan, dan heb je te maken met een
crisis. Denk hierbij aan het krimpen van het BBP, is de totale productie in een jaar en is gelijk aan het
totale inkomen van dat jaar.
De eurozone is het gebied van landen waar met de euro wordt betaald.
In een grafiek wordt vaak gesproken over een trend. De trend is de ideale ontwikkeling van de
economie, dus eigenlijk de groei van het BBP zonder crisis.
De oorzaak van een crisis is vaak onduidelijk, wel wordt vaak gezegd dat de lage rente een oorzaak is.
Er is veel aanbod en weinig vraag, mensen gaan besparen en afname van investeringen.
De vermogensmarkt is het geheel van vraag en aanbod van vermogen. Marktpartijen met een
geldtekort vragen geld en partijen met ene overschot bieden geld aan. De rente is de prijs die tot
stand komt op deze vermogensmarkt.
Sparen is het niet-besteden van inkomen. Als je wilt verdienen met sparen, ga je beleggen in
aandelen of obligaties. Hij doet afstand van zijn koopkracht in ruil voor toekomstige koopkracht.
De vraag naar vermogen komt vooral van bedrijven die geld nodig hebben voor investeringen.
De spaarquote is het deel van het inkomen dat wordt gespaard. De spaarquote is in andere landen
hoger dan in Nederland. Hier hebben we namelijk AOW en in andere landen moet je dat allemaal zelf
vergoeden, dus sparen ze al voor later.
Er zijn twee soorten vermogensmarkten:
- De geldmarkt: bestaat uit kortetermijnleningen tot 2 jaar
- De kapitaalmarkt: bestaat uit leningen op lange termijn, hypotheken. Vaak zit bij een
hypotheek een onroerend goed (grond, gebouw) als onderpand mocht diegene niet betalen.
Een aandeel is een bewijs van mede-eigendom van een nv of bv. Bv (besloten vennootschap) staat op
naam en zijn niet vrij handelbaar. Nv (naamloze vennootschap) staan niet op naam en is vrij
handelbaar. De winst hiervan is dividend.
Een obligatie is een schuldbekentenis voor een langlopende lening. Je betaalt dus deel van de lening
van een bedrijf en de winst die je krijgt is de rente die het bedrijf betaald. Tijdsvoorkeur hoort bij sparen. Bij positieve tijdsvoorkeur doen mensen dingen die ze op dat moment
beslissen: je weet namelijk niet hoe onzeker de toekomst is. Voor mensen die weinig sparen is de
tijdsvoorkeur vooral positief. Als je geldt uitleent neem je het risico om het niet terug te krijgen. Het risico op wanbetaling of
debiteurenrisico. Een ander risico is de inflatie (stijging algemeen prijsniveau), verliezen de rentes en
aflossingen hun koopkracht dus verdien je er minder mee.
De reële waarde is de waarde na de prijsinflatie. Het nominale inkomen is het inkomen dat je nu
hebt.
De inflatie is wel gunstig voor degene die de lening hebben. De nominale waarde van het inkomen
blijft gelijk, terwijl het reële inkomen afneemt. Als zijn inkomen stijgt met de inflatie, kan hij het
makkelijker afbetalen. Voor grote bedragen zoals huizen, zijn hypotheken. De rente die hierop zit kan vastgesteld zijn over
de jaren heen, maar hij kan ook variabel zijn.
Meestal als de prijs hoog is, neemt het aanbod snel toe. Bij huizen is dit anders aangezien het
bouwen ervan lang duurt. De vraag is gevoelig voor de prijsontwikkeling. Doordat mensen handelen
naar hun verwachtingen wat de prijs gaat doen, neemt de vraag verder toe en stijgt de prijs.
(Selffulfilling prophecy)
Speculanten kopen panden om die vervolgens later voor weer meer te verkopen. Als de selffulfilling
prophecy lang aanhoudt, drukken de prijzen niet langer de daadwerkelijke waarde van de huizen uit
(zeepbel).
Meestal wordt bij bepaling van de huizenprijs gekeken naar het bruto jaarinkomen en andere
huizenprijzen. Meestal kost een huis 5X het bruto jaarinkomen. Al de hypotheek gelijk is aan de waarde van het huis, is het een 100% hypotheek. Bij overwaarde,
wordt het huis duurder en kan de eigenaar zijn hypotheek ook verhogen. Het gevolg hiervan is
huistuitzetting. Er komt dus een groot aanbod van huizen, maar de vraag naar de dure huizen is er
niet dus de prijzen gaan weer omlaag. Ook is het zo dat hierdoor de hypotheek hoger is dan de prijs
van het huis, dit noem je een onderwaterhypotheek. Beleggers in aandelen en obligaties kopen ze tegen een bepaalde beurskoers, de prijs op de beurs. Er
zijn voortdurend mensen die ze kopen of verkopen, hierdoor veranderd de beurs voortdurend.
Tijdens dit kopen letten ze niet alleen op dividend maar ook op veranderingen van koers. Je kan
spreken over rendement hier, als de inkoopprijs lager is dan de verkoopprijs, maak je koerswinst. Dit
is ook wel zijn opbrengst. Hier heb je ook reëel en nominaal. Het reële rendement is het nominale
rendement gecorrigeerd voor de inflatie.
Reëel inkomen geeft je koopkracht aan. Nominale inkomen is het inkomen dat je verdiend in euro’s,
hiervan moet nog belasting afgaan.
Risico-avers speelt een grote rol bij beleggers met het kopen en verkopen. Bij aandelen is het risico
namelijk hoog, bij obligatiehouders is dat niet zo want zij hebben recht op rente. Risicomijdende
beleggers kiezen dus voor obligaties in plaats van aandelen (kunnen snel kelderen).
HOE HOGER HET RISICO, HOE HOGER HET RENDEMENT.
Staatobligaties zijn betrouwbaarder dan bedrijfsobligaties.
Op de aandelenmarkt kunnen ook zeepbellen ontstaan, als de koersen stijgen trekt dit namelijk
nieuwe beleggers. Nieuwe beleggers kopen het en er ontstaan hierdoor weer nieuwe koersen, ze
prijs wordt uiteindelijk veelte hoog. Hefboomeffect; Dit is dom geld verdienen. Je gaat namelijk investeren met de hoop winst te maken,
maar wel met geleend geld. Beleggen met geleend geld. Het is een groot risico want de rente kan
stijgen plotseling. Dit gaat over de aanbodkant, in plaats van de vraagkant van de vermogensmarkt.
Vaak willen bedrijven hun investeringen hebben gefinancierd. Ze kunnen hierbij kiezen voor eigen
vermogen: het risicodragende vermogen genoemd. Door winst, neemt het toe en door verlies neemt
het af. Het kan ook bestaan uit aandelen. Ze kunnen ook kiezen voor vreemd vermogen: geld lenen,
door middel van o.a. obligaties.
Als de rente daalt, is lenen aantrekkelijker. Voor bedrijven zijn investeringen dan eerder rendabel. De
ondernemers sluiten dan leningen af om te investeren, dit doen ze zolang het rendement hoger is
dan de rente. Dit noem je een positief hefboomeffect.
Door leningen verslechterd de solvabiliteit: de mate waarin een onderneming in staat is haar
schulden af te betalen. Ze kijken hierbij naar de verhouding van het eigen vermogen en het totale
vermogen. Bij een solvabele onderneming, is het eigen vermogen hoog genoeg om haar eigen
schulden af te betalen. BANKEN.
Op de vermogensmarkt betekent de bank alles. Ze zorgen voor de vraag en aanbod, maar ze zijn
zowel aanbieder als vrager van vermogen.
Het doel van de bank is aantrekken van vermogen, dit kan door afgifte van aandelen. Spaarders
geven/ zetten hun geld op de bank in ruil voor rente. Dit aangetrokken spaargeld valt onder vreemd
vermogen.
De bank verstrek een hypotheek. Deze komt aan de debatkant/ linkerkant van de balans. Over deze
hypotheek vraagt de bank een hogere rente, dan dat hij zelf betaald aan de spaarders. Zo maakt hij
dus toch nog winst.
De bank schuift het geld van de spaarders door naar de leners. Het verschil tussen de rente die zij
ontvangen en die zij uitkeren, de rentemarge, bepaalt de winst. Banken maken ook gebruik van een hefboom. Banken gaan wel verder dan bedrijven en ze doen het
op grotere schaal. Ze doen hierbij aan geldschepping of geldcreatie. Dit is eigenlijk dat banken via
kredietverlening (schepping van giraal geld, contant) de totale maatschappelijke geldhoeveelheid
toeneemt. Als iemand dus 5 euro opneemt, komt er 5 euro bij de geldhoeveelheid die in omloop is
(die wordt gebruikt op dat moment). Doordat de klant nu beschikt over een bedrag, neemt de
schulden van de bank toe aangezien hij het nu kwijt is.
Bij elk krediet (lening) raakt de bank geld krijgt en neemt hij een debiteurenrisico. Er is namelijk het
risico diegene niet terugbetaald; wanbetalers. Als dit vaak gebeurt, krijgt de bank een negatief eigen
vermogen. Bij banken is de liquiditeit ook belangrijk. Dit is de mate waarin een bedrijf de kortlopende
verplichtingen kan nakomen. Als een bank te weinig liquide heeft, heeft het weinig kas om spaarders
hun rente te betalen. De centrale bank houdt de kleinere banken in de gaten. Zijn leggen regels op. De Europese centrale
bank zit in Frankfurt. De kredietcrisis toonde aan dat er onvoldoende toezicht op de banken was,
hierdoor dreigde veel failliet te gaan. Door de steun van de overheid en uiteindelijk de ECB, zijn er
bepaalde regels:
- Garantieregeling: Als de bank failliet gaat, kun je tot max 100.000 euro terugkrijgen
- Liquide toezicht: ze moeten over voldoende middelen kunnen beschikken
- Solvabiliteitstoezicht: de hefboomwerking moet worden beperkt door middel van eigen
vermogen aanhouden t.o.v. de schulden
- Toezicht op risicomanagement: banken zijn verplicht tegenover een hoge lening een hoog
vermogen te zetten
- Toezicht op beloningsstructuur: ze mogen niet te veel beloning krijgen, als ze meer krediet
afsluiten.
Bij crisis zijn er verschillende opvattingen over hoe die aangepakt moet worden. Sommige vinden dat
je het de gang moet laten gaan (klassieke economie), andere vinden dat de overheid moet ingrijpen
(keynesiaanse visie).
De klassieke economie:
Bij deze economie wordt gekeken naar de aanbod kant (de structuur). Aanhangers van de klassieke
visie vertrouwen op de werking van het marktmechanisme. Ze vinden dat een vrije werking van alle
verschillende markten (goederenmarkt(marktprijs), arbeidsmarkt(loon), vermogensmarkt(rente) en
valutamarkt (handel onderling)) de meeste welvaart oplevert. Je moet dus de markt zijn eigen gang
laten gaan, de onzichtbare hand. Deze theorie is in hoofdzaak micro-economisch. Het
marktmechanisme (prijsmechanisme) zal altijd zorgen voor evenwicht tussen vraag en aanbod op
een markt. Een economische crisis ontstaat door ingrijpen in het marktmechanisme, door de
overheid, of organisaties van werknemers of werkgevers. De overheid moet zich volgens deze
economen niet bemoeien met de economie en de economie zijn gang laten gaan. De
productiecapaciteit zal volgens de klassieken op termijn volledig benut worden. De productie bij de
bedrijven leidt tot inkomen bij gezinnen. De gezinnen consumeren dit inkomen grotendeels; ze
kopen de producten die de bedrijven aanbieden. Het gespaarde deel komt terecht bij bedrijven, die