Economie periode 2
Hoofdstuk 1
Wanneer je praat over dezelfde goederen, bijvoorbeeld merkloze T-shirt, noem je die goederen
homogeen. Het gevolg hiervan is dat de consument op de prijs gaat letten.
De collectieve vraag naar een product geeft de marktvraag van alle consumenten samen weer.
Het collectieve aanbod van een product geeft het marktaanbod van alles aanbieders samen weer. Zolang vraag en aanbod niet gelijk aan elkaar zijn, blijft de prijs veranderen. Wanneer de vraag hoger
is, zal de prijs stijgen. Deze prijsstijging lijdt tot een hoger aanbod en uiteindelijk een afname van
vraag. Zo is het eindelijke resultaat een vraagoverschot en ontstaat er een aanbodoverschot en zal de
prijs weer dalen. Dit proces gaat net zo lang door tot het aanbod even groot is als de vraag. De prijs
die daarbij is ontstaan is de marktprijs of de evenwichtsprijs. Het aanbod noem je de
evenwichtshoeveelheid. Het proces van prijsaanpassingen bij vraag en aanbodoverschotten noem je
het marktmechanisme of prijsmechanisme. Wanneer een prijs ontstaat door het collectieve aanbod en de collectieve vraag, dan noem je dat
volledige mededinging of volkomen concurrentie. Collectief betekent dat de hele samenleving
meedoet. Zon marktvorm heeft een aantal kenmerken:
- Het aantal aanbieder en vragers is erg groot. De individuele producent of consument heeft
geen invloed op de prijs, omdat hij maar een klein marktaandeel heeft.
- Het gaat om dezelfde producten, homogene goederen.
- Er is een vrije toetreding en vrije uittreding. Iedereen hoort erbij en mag erbij horen.
- De markt is doorzichtig of transparant. Dit wil zeggen dat de vragers en aanbieders volledige
geïnformeerd zijn over de aard van het product.
Om maximale winst te behalen, zal de marktprijs vergeleken worden met de kostprijs. Ze gaan zoveel
aanbieden zodat de winst maximaal is. De gemiddelde opbrengst (GO) is altijd gelijk aan de verkoopprijs.
Een kenmerk van volledige mededinging is ook wel dat de marginale opbrengst gelijk is aan de prijs.
De P geeft aan hoeveel een aanbieder bij elke prijs kan verkopen.
Wanneer MO hoger is dan MK, is er winst. Het zijn de marginale kosten die bepalen hoeveel er
aangeboden worden.
De maximale totale winst is of de top van de parabool ban de totale winst (TW) of het is vanaf het
snijpunt MO en MK. Dan naar beneden of boven tot aan de GTK-lijn. Hieronder zie je een voorbeeld:
Wanneer meer bedrijven producten gaan aanbieden doordat ze zien dat juist deze producten goed
verkopen, verschuift de collectieve aanbodlijn naar rechts. Dit wil zeggen dat bij elke prijs het aanbod
groter wordt. Bij een marktprijs van 20 euro, wordt er dan meer aangeboden dan gevraagd, zo is er
een aanbodoverschot en de prijs wordt verlaagd.
De bedrijven blijven toetreden zolang ze denken dat er winst te maken valt. Het gevolg hiervan is
druk op de prijs en zo daalt de winstmarge. Dit proces van toetreding en prijsdaling stopt wanneer
het winstmarge nul is. Deze situatie die ontstaat noemen we het bedrijfstakevenwicht. Bij dit
evenwicht wordt er geen winst gemaakt, de prijs is gedaald en gelijk aan de gemiddelde totale
kosten. Door de toename van aanbieders verschuift de collectieve vraaglijn naar rechts. Bij een afname van
aanbieders verschuift hij naar links. Bij dezelfde prijs is er minder aanbod.
In de functie Qa= aP + b, zegt de B iets over waar de grafiek begint en ook of hij verschuift naar links
of rechts.
Er zijn ook andere oorzaken die invloed hebben op de verandering van zon lijn. Bijvoorbeeld andere
invoerheffingen waardoor de prijs hoger wordt of doordat werknemers een loonsverhoging hebben
gekregen die hoger is dan de arbeidsproductiviteit. Wanneer er bijvoorbeeld ene invoerheffing van 5 euro komt, wordt de prijs duurder en verschuift
ook de aanbodfunctie. En verschuift ook de lijn. De aanbodfunctie was bijvoorbeeld: Qa= P – 10, nu
wordt hij dan: Qa= P – 15. De overheid kan ene subsidie geven op producten die milieuvriendelijk worden geproduceerd.
Wanneer deze subsidie bijvoorbeeld 10 euro is en hij komt ten goede aan de producent, dan wordt
de kostprijs 10 euro minder. Als hij de verkoopprijs niet veranderd, dan stijgt de winstmarge met 10
euro. Of de producent kan genoegen nemen met een lagere marktprijs en grafisch gezien verschuift
de aanbodlijn dan naar beneden.
Zoals je ziet verschuift de rode lijn naar beneden en wordt het de
blauwe lijn. Dit komt door subsidie.
Deze aanbodfunctie kun je ook algebraïsch bereken door de ‘’P’’ te vervangen door ‘’(P + subsidie)’’.
Stel de functie was Qa= 2P- 50, en de subsidie blijft gewoon 10 euro. Dan wordt de functie dus:
Qa= 2(P + 10) -50, dan wordt het dus Qa= 2P + 20 -50 = 2P -30. Dit is de nieuwe functie dan:
Qa= 2P -30.
Bij ene toename van het aantal vragers verschuift de vraaglijn naar rechts, want bij dezelfde prijs is er
meer vraag. Door een afname, verschuift hij naar links. Als het aantal vrager veranderd, verander de
factor b in de formule: Qv= aP + b. Er zijn veel mensen actief als aanbieders of vrager op de arbeidsmarkt. De toetreding ervan is echter
wel beperkt. Laag of ongeschoolde mensen kunnen makkelijker toetreden dan mensen die geschoold
zijn want van hen wordt een diploma vereist. Hierdoor is toetreding niet altijd mogelijk en uittreding
ook niet want er is vaak sprake van een opzegtermijn.
Er zijn tussen banen ook grote verschillen, bijvoorbeeld scholing, ervaring en arbeidsproductiviteit.
Hierdoor is de arbeid ook niet homogeen. Ook is het niet transparant want er is geen overzicht van
alle banen etc. Ook is niet van tevoren vast te stellen of een sollicitant goed zijn werk doet, ook zou
de werkgever soms dingen verzwijgen. Hoewel de arbeidsmarkt niet altijd de kenmerken van de volledige mededinging heeft, toch worden
ze vaak gezien als hetzelfde. Er wordt namelijk gedacht dat de arbeid homogeen is en de markt
transparant.
Omdat in de werkelijkheid de arbeidsmarkt niet voldoet aan alle kenmerken van de volkomen
concurrentie, wordt de arbeidsmarkt ook wel de imperfecte markt genoemd. Bij volkomen
concurrentie hebben individuele vragers en aanbieders geen invloed op de prijs. Op de arbeidsmarkt
kan dit echter soms wel. Voor veel werknemers gelden de arbeidsvoorwaarden die vastgelegd liggen in de cao. De cao ligt per
bedrijfstak vast en die wordt bepaald door vakbonden en werkgeversbonden. De vakbonden
onderhandelen namens werknemers en de werkgeversbonden namens de werkgevers. De
vakbonden eisen vaak betere arbeidsvoorwaarden maar werkgeversbonden willen dit niet.
Voor vakbonden is het vaak best lastig want ze willen ene loonstijging maar als deze te hoog is, gaat
het ten koste van de werkgelegenheid.
De overheid stelt het minimumloon vast. Dit loon is net hoog genoeg dat de mensen van
levensonderhoud kunnen worden voorzien. Zo wordt het loon van de laagste mensen niet door vraag
en aanbod bepaald maar door de overheid. Het minimumloon heeft invloed op de vraag naar en het
aanbod van arbeid.
Hoofdstuk 2
Bij volledige mededinging zijn er zoveel aanbieders dat de individuele aanbieder geen invloed kan
hebben op de marktprijs. In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar een monopolie, waarbij er maar 1
aanbieder is. Een monopolist is iemand op de markt die al enige dat product aanbiedt zonder dat er
concurrenten zijn. Een monopolist kan een patent of octrooi hebben en dit is het alleenrecht om als
enige dat product te verkopen. Deze kan meestal 15 tot 20 jaar duren. Dit patent kan ook over de
hele wereld gelden. Dit kan ook wettelijk vastgesteld zijn en dan is het ene wettelijke monopolie.
Je kan ook ene natuurlijke monopolie hebben doordat het bedrijf zo groot is dat er niemand tegenop
kan. Bijvoorbeeld het aanleggen van glasvezel in een stad.
Bij een monopolist met veel klanten, worden de gemiddelde constante kosten erg laag waardoor er
veel winst gemaakt kan worden en daarnaast kan hij zelf de prijs bepalen. Als je als klein nieuw
bedrijf komt is het moeilijk om tegen zon monopolist te boksen want hij heeft bijna alle klanten al
etc. Daarom is er een toetredingsbarrière. Hierdoor laten nieuwkomers zich vaak afschrikken.
Een monopolist bepaald zelf zijn prijs, hij is dus prijsafzetter. Toch moet hij wel rekening houden met
een aantal dingen. Bijvoorbeeld dat de vraag afneemt als zijn product duurder wordt. Monopolies die
ene octrooi hebben, kunnen last hebben van piraterij. Het namaken van hun producten bijvoorbeeld
en voorbeelden hiervan is merkkleding.
De functie die aangeeft hoeveel producten een aanbieder kan afzetten bij een bepaalde prijs noem je
de prijsafzetfunctie. Een voorbeeld van zon prijsafzetfunctie is: Qv= -½P + 100
Hier zie je zon prijsafzetfunctie.