Thema 5 planten
Planten bestaan uit 3 verschillende weefsels:
- Dekweefsel: buitenkant en beschermt tegen infecties + waterverlies
- Vaatweefsel: komt voor in alle organen en bevat transportvaten, bij hout ligt het in de
jaarringen met bastvaten eromheen. Bij bladeren ligt het in de nerven
- Vulweefsel: tussen dek- en vaatweefsel, zorgt voor stevigheid en opslag van stoffen
Planten groeien hun gehele leven, zodra de
omstandigheden gunstig zijn. Ook ontwikkelt hij organen
en cellen, zo kunnen er nieuwe ontstaan met een andere
functie. Alle veranderingen noem je ontwikkelingen. Bij planten vinden delingen plaats in de meristemen,
hierin zitten stamcellen. Doordat de stamcellen telkens
delen, groeien ze hun hele leven. Tijdens de deling
ontstaan 2 dochtercellen:
1. blijft een stamcel van meristeem
2. hierbij vindt cel strekking plaats, hij groeit door de
opname van water, zo ontstaat cel differentiatie (andere
vorm) en cel specialisatie (speciale functie)
De meristemen bevinden zich vaak in toppen van de
wortels en stengels, deze toppen noem je ook wel
groeipunten. Bij houtachtige vindt lengte- en diktegroei plaats. De lengtegroei vindt plaats in de jonge delen: de
toppen. De diktegroei vindt plaats in de ringen: cambium.
De cellen van dit cambium kunnen ook weer delen in 2 dochtercellen:
1. blijft in het cambium liggen.
2. komt buiten het cambium te liggen. Liggen de cellen buiten het cambium, dan: bastcellen. Liggen
ze naar binnen, dan: houtcellen.
Houtvaten ontstaan door boven elkaar liggende houtcellen, de wanden hiervan zijn van cellulose en
houtstof (lignine). Tussen de verticaal liggende houtvaten zitten dwarswanden, deze verdwijnen door
de werking van enzymen.
Bij bastvaten, zitten ook zulke dwarswanden. Deze verdwijnen echter niet, doordat bepaalde
celkernen uit cellen verdwijnen ontstaan er gaten in.
Elk jaar ontstaat een nieuw laagje houtcellen en een dunner laagje
bastcellen: het gevormde hout in 1 jaar, is een jaarring. Deze zijn
zichtbaar doordat de boom in de zomer groeit en in de winter niet. De
duidelijke lijnen noem je de jaargrenzen.
In het voorjaar zijn het nog in verhouding zachte cellen met dunne wanden die veel water etc.
vervoeren ((voorjaarshout) (lichte kleur)). In de zomer komen er steeds dikkere wanden en komen er
nauwere houtvaten ((zomerhout) (donkere kleur)).
In de cellen van planten en algen zitten plastiden. Deze zijn gevormd uit proplastiden in het
meristeem. Deze plastiden hebben als functie:
- De regeling van fotosynthese
- Het lokken van insecten
- De opslag van reservevoedsel
In het donker worden de etioplasten gevormd, dit zijn bladgroenkorrels die nog nooit licht hebben
gezien, zodra ze in licht komen worden het chloroplasten. Deze zorgen ook voor fotosynthese en de
groene kleur. Chromoplasten: zorgen voor kleur aan de plant en voor de fotosynthese, ze zijn ontwikkeld uit
chloroplasten
Leukoplasten zijn kleurloos en is gemaakt voor de opslag van zetmeel, olie en eiwitten.
Plastiden kunnen veranderen in een ander type. Chloroplasten bijvoorbeeld in leukoplasten of
andersom.
Basisstof 2
In zaadplanten vindt het transport vooral plaats in de houtvaten en bastvaten.
Houtvaten: vervoeren water en zouten via de wortels naar de bladeren (anorganische sapstroom)
Bastvaten: vervoeren van water en assimilatie producten van de bladeren naar delen van de plant
(organische sapstroom).
Via de wortels nemen planten water en mineralen op. Dit gaat via de wortelharen, dit zijn fijne
vertakkingen wat het oppervlak vergroot aan de uiteindes. De opperhuid van de wortels noem je:
epidermis. De opperhuid van de wortels noem je: epidermis.
De houtvaten en de bastvaten liggen in de centrale cilinder. De buitenste laag noem je de
endodermis, die zorgt voor de selectieve opname van mineralen.
De celwanden in de wortel zijn permeabel (doordringend) voor water en mineralen. Tussen die cellen
in de wortels, liggen endodermiscellen, die een bandje van Caspary hebben, deze is impermeabel en
hier kan geen water of minderalen doorheen. Dit scheidt dan ook de schors en de centrale cilinder,
alleen via de celwand aan de kant van de schors kun je erlangs. (De bandjes zijn het cement van
bakstenen)