Aardrijkskunde samenvatting H. 3 + H. 4
De Middellandse Zee ligt op een convergente
plaatgrens. De Afrikaanse plaat beweegt naar
de Euraziatische plaat toe. De Euraziatische
plaat schuift niet goed aan, hij schuift weg van
Afrika. Hierdoor is er op de convergente
plaatgrens ook rekkrachten actief zijn. De
sterkste rek vindt plaats in de westelijke
Middellandse Zee. De Afrikaanse plaat draait
daar immers een beetje van de Euraziatische
plaat is daardoor uitgerekt en verzakt.
Hierdoor bestaat de westelijke Middellandse
Zee uit laaggelegen bekkens in plaats daardoor uitgerekt en verzakt. Door de draaiing en de uitrekking van de
Tyrrheense Zee is er nog maar een klein stukje van de Afrikaanse plat in het noorden over. Dit stukje is nu de
Apulische plaat.
Door combinatie en afwisseling van convergentie en divergentie zijn er mini-oceanen ontstaan en weer dichtgedrukt.
Op deze plekken vinden we nu jonge gebergten, alpiene plooiingsgebieden, zoals de Pyreneeën, de Alpen en de
Karpaten. Ze bestaan uit sedimentgesteenten, bestaande uit dikke lagen zand, klei en kalk die eerder afgezet zijn op de
bodem van de zee. Bij de Zwarte Zee is nog altijd een mini-oceaan. De rek is zo groot geweest dat magma van grote
diepte omhoog is gekomen en een nieuwe oceanische kortst heeft gevormd. De Egeïsche Zee is ook door rek verzakt
gebied. De toppen van het voormalige gebergte steken nog boven zee uit. Dit zijn de Griekse eilanden. Turkije is
losgescheurd van de Euraziatische plaat, doordat de Arabische plaat afbrak van de Afrikaanse plaat en in een hoger
tempo noordwaarts schoof. Turkije kwam daardoor in het oosten klem te zitten tussen de Euraziatische plaat en de
Arabische plaat. De microplaat waarop Turkije ligt, moest naar het westen bewegen. Dat gebeurt horizontaal langs de
Noord-Anatolische breuk, de langste transforme breuk ter wereld. Door de vele breuken worden de Egeïsche en
Anatolische platen als aparte microplaten beschouwd met eigen bewegingsrichtingen.
Hierdoor is er geologisch complex gebied ontstaan. De Iberische plaat op het scharnierpunt van Afrika en Europa al
lange tijd aan het ronddraaien is. De gebergten van Spanje lopen daarom in alle richtingen. Aan de Straat van Gibraltar
vinden we de bergen van Marokko, Algerije en Tunesië op de grens van de Euraziatische en Afrikaanse plaat. Langs
de randen van de andere microplaten vinden we ook gebergten. De Apennijnen bestaan voor een belangrijk deel uit
sedimentengesteenten die afkomstig zijn van de Apulische plaat. Ze zijn omhoog en over Italië geduwd, doordat de
Apulische plaat steeds verder klem kwam te zitten. In Turkije vinden we gebergten nabij de randen van de Anatolische
plaat, het Pontische gebergte in het noorden en het Taurusgebergte in het zuiden. De bergen van Libanon en Israël
liggen op de grens van de Afrikaanse en Arabische plaat.
Subductie van de Afrikaanse onder de Egeïsche plaat leidt tot vulkanisme boven de wegduikende plaat. De
beroemdste vulkaan hier is de Santorini. Hoewel bijna al het oceanische korst bij Italië al weggedoken is, zorgt dit wel
voor vulkanisme. De Etna is een bijzondere vulkaan. Hij ligt namelijk zeer dicht bij de plaatgrens en kent rustig
vulkanisme, dit zie je juist bij divergente plaatgrenzen. We zien het effect van de rek die de Tyrrheense Zee heeft
gecreëerd terug in het type vulkanisme. Blijkbaar is er op de plaatgrens zo veel rekspanning, dat diepe magma
omhoog kan komen en een zeer actieve, maar hoofdzakelijke effusieve vulkaan veroorzaakt.
Doordat Afrika een draaiende beweging naar Europa maakt, komen in Italië, Griekenland en Turkije de meeste
aardbevingen voor. Door de vele microplaten die langs elkaar bewegen, ontstaan er ingewikkelde breuksystemen waar
de spanning continu wordt opgebouwd. Als dit lang duurt, wordt de beving ook krachtiger.
In Italië en Griekenland worden de meeste aardbevingen veroorzaakt door subductie. Hierbij vinden overschuivingen
van sedimentgesteenten in Italië en verzakkingen in de Egeïsche Zee plaats. Hierdoor zijn de hypocentra van de
aardbevingen erg ondiep. Dit maakt de aardbevingen ook gevaarlijker. Bij deze aardbevingen vinden ook voor- en
naschokken vinden plaats omdat er bij een aardbeving nieuwe breuken ontstaan en niet alle spanning direct verdwijnt.
Naschokken kunnen veel schade veroorzaken doordat de gebouwen tijdens de eerste beving al flink zijn aangetast en
nu helemaal instorten.
In Turkije worden de aardbevingen veroorzaakt door een transforme plaatbeweging van de Anatolische plaat langs de
Euraziatische plaat.
Vulkanen in de Middellandse Zeegebied worden bijna altijd veroorzaakt door subductie. De wegduikende, zwaardere
oceanische korst en vermengt zich met water en lichter sediment. Dit hoopt zich op in de magmakamer. Doordat de
magma stroperig, vinden uitbarstingen pas plaats als er een hoge druk is opgebouwd in deze kamer. Hierdoor zijn de
meeste vulkanen in het Middellandse Zeegebied explosieve stratovulkanen. Ze vormen caldera’s zodra de vulkaan na
een explosieve eruptie instort.
De Etna wijkt af van de andere vulkanen in het gebied. Hij ligt heel dicht bij de plaatgrens. De rekspanning op deze
grens van Afrikaanse en Euraziatische plaat zorgt ervoor dat hier diep magma naar boven kan komen. Dit magma
heeft een andere chemische samenstelling en minder stroperig waardoor de uitbarstingen minder explosief zijn, maar
veel vaker voorkomen. De eerste uitbarstingen op de Etna worden effusief en hebben een typische, platte
schildvulkaan opgebouwd. Nu vinden nog veel effusieve lavastromen plats, steeds vanuit een nieuwe krater in de
flanken van de vulkaan. Aan de top komen nu ook licht explosieve uitbarstingen voor. Dit heeft te maken met het
ouder worden van de magmahaarden, waardoor relatief vloeibare delen zijn uitgekristalliseerd en de resterende
magma stroperig wordt.
Gevolgen van natuurrampen worden kleiner worden door een goed hazard management. Dit kan zijn:
Gebouwen schokbesteding te maken, bestaande gebouwen worden verstevigd.
Doordat de grond bij een vulkaan erg vruchtbaar is, wonen hier vaak mensen. Hierdoor zijn er
evacuatieplannen opgesteld, ervan uitgaand dat een uitbarsting zich minstens twee weken van tevoren
aankondigt dit kan echter een te lange termijn blijken.
Betere voorlichting en training in wat zelf te doen in geval van nood kan levens redden.
Rond de Middellandse Zee heerst het CS-klimaat. De zomers zijn meestal zonnig en droog en de winters zijn een stuk
vochtiger.
De neerslag wordt gekenmerkt door een hoge intensiteit en een grote variabiliteit. In het najaar en in de winter valt de
regen meestal in korte maar zeer heftige buien. Daarnaast zijn er grote verschillen per jaar. Eens in de zoveel jaar is er
een periode met zondvloedachtige buien, afgewisseld met veel drogere jaren. Ook zijn de verschillen in het
Middellandse Zeegebied groot. Deze hebben te maken met de ligging ten opzichte van bergketens. Gortdroog of
redelijk vochtig wordt sterk bepaald of het gebied aan de lij- of loefzijde van een gebergte ligt. Het klimaat heeft ook
een grote invloed op andere natuurlijke geofactoren.
Het Middellandse Zeegebied ligt in de subtropische landschapszone. Het wordt gekenmerkt door een opvallende
begroeiing die we de mediterrane vegetatie noemen. Veel plantensoorten zijn het hele jaar door groen. Rond de
Middellandse Zee is de vorstvrije en regenrijke winter voor planten het gunstige jaargetijde, terwijl de droge en hete
zomer het barre seizoen is. Hierdoor hebben de meeste planten bladeren die klein zijn en naaldvormig of leerachtig
zijn. Hierdoor kunnen ze in de droge periode de verdamping verminderen. Door stekels houden de planten graasdieren
op afstand. Sommige planten kunnen ook tegen brand, deze kunnen zich na een brand redelijk herstellen. Door een
uitgebreid wortelstelsel kunnen ze zoveel mogelijk vocht opzuigen.
Men gaat ervan uit dat in de tijd van de Grieken en Romeinen het Middellandse Zeegebied van oorsprong begroeid
waren met bossen. Dit oorspronkelijke bos heeft zich door de voortdurende aanwezigheid van mensen nooit meer
goed kunnen herstellen. Daarvoor is een begroeiing in de plaats gekomen die bestaat uit lage struiken en bomen. In het
zuiden overheersten cactussen en palmen. In het noorden van Spanje komen uitgestrekte zomergroene loofbossen
voor, berggebieden zijn begroeid met naaldbossen en hoogvlakten hebben vaak een steppeachtige begroeiing.
In het algemeen zijn de bodems erg dun en stenig. Op veel plaatsen liggen in het Tertiair gevormde sedimentpakketten
die bestaan uit niet-versteende klei- of zandlagen. Op steile hellingen ligt dit materiaal soms los, omdat vegetatie er
moeilijk in kan wortelen. Als het op zulke plekken regent, spoelt het materiaal weg en kunnen zich diepe geulen
vormen. Deze gebieden is geen landbouw mogelijk. Op andere plaatsen komt heel harde kalksteen voor. Dit gesteente
wordt tot op grote diepte doorsneden door scheuren en spleten: typische karstverschijnselen. Het regenwater zakt
daardoor diep in de grond en komt buiten het bereik van de vegetatie. Woestijnachtige situaties worden niet alleen
door de hoeveelheid neerslag maar ook door het soort gesteente.
In de zomer staan de rivieren vrijwel droog en in de winter kan de bedding in korte tijd gevuld raken. In de winter kan
de bedding in korte tijd gevuld raken, het water kleurt dan geel, wit of bruin afhankelijk van het soort sediment dat van
de hellingen is gekomen. Waar de rivier in zee uitmondt, zijn in de loop van de tijd uitgebreide kustvlakte en delta’s
ontstaan. Door het geringe getijdenverschil in de Middellandse Zee kunnen deze delta’s zich hier gemakkelijk
handhaven.